Warning: Constant WP_CRON_LOCK_TIMEOUT already defined in /mnt/web617/a0/52/524175852/htdocs/STRATO-apps/wordpress_02/app/wp-config.php on line 109
The post Is de Keltische bomenkalender een ‘invented tradition’ of niet? first appeared on Abe de Verteller.
]]>De Pools-Keltische bomenkalender van Delsol en Mütsch-Engels
Ten eerste een ‘debunking’ van de zogenaamd Pools-Keltische kalender. Deze kalender zien we vooral verschijnen in meer populaire en reguliere boeken en internetpagina’s. Zij maakt gebruikt van 21 bomen en zou uit de orale traditie afkomstig zou zijn. Vooral in Duitstalige boeken en sites wordt deze kalender vaak gebruikt. Er wordt dan nog melding gemaakt van een geheimzinnig Pools klooster waar een handschrift te vinden zou zijn waarop deze kalender is gebaseerd. Uit nader onderzoek blijkt dat deze kalender niet verder terug te traceren is dan 1971 toen de Franse journaliste Paula Delsol er een artikel over schreef in het Franse life-style magazine Marie-Claire. Hierna heeft deze kalender een verdere verspreiding gekregen in 1985 door een boekje van de Duitse schrijver Annemarie Mütsch-Engels, ‘Bäume lügen nicht – Das keltische Baumhoroskop’. Mütsch-Engels beweerd in haar boek dat de kalender uit Polen zou stammen en dat zij uit de ‘mondelinge overlevering’ komt. Zij noemt vreemd genoeg niet het artikel van Delsol. Op het werk van Mütsch-Engels is weer verder gebouwd door verschillende latere auteurs. Maar nergens is het hard te maken dat er oudere bronnen zijn dan de versie van Paula Delsol uit 1971. Ook is het duidelijk dat deze kalender niet – of anders zeer losjes – gebaseerd is op die van Graves. Er zijn maar negen van de 21 bomen die overeenkomen en qua plaatsing op de kalender zijn de verschillen nog groter. Het heeft er sterk van dat Delsol – die naast de Keltische horoscoop ook een Tibetaanse, Arabische en Chinese horoscoop in het tijdschrift publiceerde – volkomen speculatief te werk is gegaan. De aantrekkingskracht van het werk – en daardoor ook het taaie voortbestaan – ligt hem voornamelijk in de populistische koppeling van de bomen aan menselijke karaktertrekken zoals dat gebruikelijk is in de meer bekende astrologische horoscopen. Het is tekenend dat geen enkele wicca of druïdengroep gebruik maakt van deze kalender. Voor mij is hiermee duidelijk dat het bij deze kalender/horoscoop om een uitgevonden traditie gaat. (2)
De Keltische bomenkalender
Veel belangrijker is de vraag hoe het zit met de Iers-Keltische bomenkaleder die in 1946 werd herontdekt (of bedacht) door Robert Graves. In 1946 schreef de dichter, mytholoog en romanschrijver Robert Graves het boek ‘the white goddess’. Dit boek maakte sinds zijn verschijnen grote indruk op vele paganisten om zijn eruditie, inspiratie en originele zienswijze. Vier belangrijke thema’s springen er – mijns inziens – bovenuit:
-De herontdekking van de (witte) Godin als fundament van alle hedendaagse religies.
-Het inzicht dat de schone kunsten in wezen de Godin als grootste inspiratiebron hebben.
-Het herontdekken van de taal van de poëtische mythe met behulp van associatie en inspiratie.
-Het herontdekken van de Keltische bomenkalender.
Over deze bomenkalender heb ik in 2010 het boek ‘De symboliek van bomen’ geschreven. Volgens Graves zou deze kalender door de druïden gebruikt zijn voor seizoensgebonden bomenmagie. (3) Het zou gebruikt zijn als middel om zich af te stemmen op de energie van de boom die past bij dat seizoen om zo deze energie in te zetten ten behoeve van de gemeenschap. In een systeem van dertien maanmaanden zou elke maand gekoppeld zijn aan een bepaalde boom. Deze kalender is echter nooit als zodanig gevonden in een authentiek middeleeuws handschrift.
Het Ogham alfabet
Wel bestaat er het zogenaamde Ogham alfabet. Dit is een middeleeuws Iers alfabet dat elke Ogham letter associeert met een bepaalde boom. Dit wordt ook wel het Beth-Luis-Fearn alfabet genoemd, naar de eerste drie letters van dit alfabet. Hij is o.a. te vinden in het veertiende-eeuwse ‘book of Ballymote’. Graves hanteert echter voor zijn kalender het alfabet zo dat te vinden is in de ‘Ogygia’ van Roderick O’Flaherty uit 1685. (4) Graves zelf noemde geen andere bronnen behalve een niet bij name genoemd ‘bardenbrevier’ uit de tiende eeuw. Een zeventiende-eeuwse bron is echter nogal laat om te kunnen dienen als bewijs voor een druïdische herkomst. Latere onderzoekers zijn er echter achter gekomen dat zijn verwijzing naar een bardenbrevier waarschijnlijk gaat om de zogenaamde ‘Auraicept na n-Éces’ oftewel de ‘handleiding van een geleerde’. Dit is een oud-Ierse tekst uit de dertiende eeuw die waarschijnlijk zelfs terug gaat tot de zevende eeuw. Deze tekst is de bron van het idee dat elke Ogham letter vernoemd is naar een specifieke boom. (5) Dit maakt de kans dat het hier – zoals Graves stelt – om een authentiek overblijfsel uit de tijd van de druïden gaat, een stuk groter. Vervolgens maakt Robert Graves de associatieve denkstap dat deze – aan letters gekoppelde – bomen horen bij de maanden van het jaar. Deze denkstap is dichterlijk geniaal te noemen, maar bewijsbaar is zij echter niet. Toch is er zo ontzettend veel indirect bewijs voor de associatie van de genoemde bomen met de aan hen gekoppelde maanden dat ik vermoed dat Graves’ intuïtie juist is geweest. In ieder geval zijn de druïden bekend om hun boomverering en het vereren van hun goden en godinnen in ‘boomheiligdommen’. Dit maakt het aannemelijk dat zij een bewuste keuze hebben gemaakt bij het koppelen van een boom aan een letter die weer past bij het seizoen.
De volgorde van de bomen symbolisch gezien juist
Het is opmerkelijk hoe goed elke boom in de Keltische bomenkalender op een punt in de kalender geplaatst is die symbolisch gezien ook het meest kloppend is. De berk met zijn witte bast past bij een fris begin van het jaar en de vlier door zijn associatie met de dood en de onderwereldgodin bij het einde van het jaar. De eik past met zijn mannelijke karakter goed bij het meest extraverte moment van het jaar – de midzomer – en symbolisch is het juist om zijn opvolger, de hulst daar direct tegenover te zetten. De appel en de hazelaar zijn geplaatst op het moment van de appel- en de notenoogst en de meidoorn zoals het hoort in de maand mei en op het moment van zijn opvallende bloei. De sleedoorn staat daar in het jaar weer tegenover en past met zijn zwarte bast en zijn associatie met de strijd goed bij de late herfst. De els wordt veel gebruikt bij lenterituelen en de wilg past met al zijn heksenassociaties weer goed in de tijd van de Walpurgisnacht. Voor mij zijn al deze symbolische associaties het meest overtuigende bewijs van een bewuste plaatsing van de bomen bij een Ogham-letter die weer te koppelen valt aan een maanmaand.
Verschil in plaatsing van de bomen
Nu is er verder nog discussie mogelijk over de precieze plaatsing van bepaalde bomen aan bepaalde maanden. Graves concentreert zich in zijn beschrijving van de Keltische bomenkalender voornamelijk op de vijftien Ogham medeklinkers (waarvan hij er twee overslaat) en komt in een volgend hoofdstuk terug op de vijf klinkers die hij koppelt aan vijf belangrijke omslagpunten in het seizoen. (25; 40 en 18; 165) Zijn volgorde is: berk, lijsterbes, es, els, wilg, meidoorn, eik, hulst, hazelaar, wijnrank, klimop, riet en vlier. De in Nederland bekende wicca-schrijver Ko Lankester geeft in zijn boek ‘De keltische maankalender in het zonnejaar’ een variant op de versie van Graves waarbij de laatste vier maanden behoren bij de appel, wijnrank, vlier en taxus. De inclusie van de appel is begrijpelijk omdat deze hoort bij de tiende letter van het Ogham alfabet. Wijnrank schuift dan logischerwijs op, maar waarom vervolgens riet en sleedoorn worden overgeslagen terwijl dezen horen bij de dertiende en veertiende letter wordt niet duidelijk gemaakt. De taxus komt pas voor als twintigste letter en heeft daarmee wel een claim om bij de laatste maand te horen, ware het niet dat deze bij de vijf klinkers hoort. In de versie van de bomenkalender zo ik die heb beschreven in mijn boek ‘De symboliek van bomen’ wordt Graves op de voet gevolgd. Echter niet in het overslaan van de zeer wezenlijke appelboom als tiende boom van de kalender. Daardoor schuift de wijnrank een plaats op naar de elfde maand. Zij is ook gekoppeld aan de elfde letter in het Ogham alfabet. Zij deelt deze maand met de klimop, die hoort bij de twaalfde letter. Dit doe ik omdat ze qua symboliek symbiotisch te noemen zijn en omdat ik daarna ook riet en sleedoorn beide koppel aan de twaalfde maand. Ook deze twee planten hebben evenveel recht om bij deze maand te horen. Hierdoor kan vlier – als boom gekoppeld aan de vijftiende letter van het Ogham alfabet – toch gewijd worden aan de dertiende en laatste maand. (6) Zij is ook de laatste medeklinker en past er qua symboliek het beste goed bij. Discussie over de plaatsing van de bomen bij de laatste vier maanden zal waarschijnlijk onvermijdelijk zijn, ook omdat het hier deels niet om bomen, maar om planten gaat (klimop, wijnrank en riet) en het daarom erg verleidelijk is om er bomen voor in de plaats te zetten.
Conclusie
De authenticiteit van de Iers Keltische bomenkalender is mede door de invloed van de schimmige, populistische Poolse versie dubieus geworden. Zij wordt meestal door de wetenschappelijk georiënteerde kenners als slechts een verzinsel of in ieder geval als onbewijsbaar gezien. Het is inderdaad niet bewezen dat er in de heidense Keltische tijd gebruik is gemaakt van een dergelijke kalender. Toch geeft de koppeling van bomen aan Ogham letters in het middeleeuwse handschrift ‘Auraicept na n-Éces’ wel degelijk hiervoor een sterke aanwijzing. Verder is het zeker dat al deze bomen en planten een grote hoeveelheid verhalen en rituelen om zich heen hebben verzameld. Hieruit maak ik op dat zij werden ervaren als sterk magisch geladen. Of het bij de Keltische bomenkalender om een nieuwe uitvinding gaat of om een herontdekking is niet duidelijk. Wel kan er worden gezegd dat het systeem symbolisch gezien verbazingwekkend coherent is. Het geeft inspiratie en laat je met een nieuw perspectief naar de bomen kijken. Elke boom is een inspiratiebron voor ons mensen om te weten hoe we in harmonie onze energie kunnen laten stromen om zo een krachtplek te zijn. Elke boom leert ons hoe we energie kunnen geven zonder uitgeput te raken, omdat we putten uit de bron van het leven zelf, de bron die nooit opraakt. We worden datgene wat we altijd al waren, bemiddelaars tussen boven en beneden, tussen hemel, aarde en onderwereld.
Abe van der Veen
Als je geïnteresseerd bent in mijn boek over de Keltische bomenkalender ‘De symboliek van bomen’ dan kan je hier meer info vinden: https://www.abedeverteller.nl/boek-abe-de-verteller/
The post Is de Keltische bomenkalender een ‘invented tradition’ of niet? first appeared on Abe de Verteller.
]]>The post De magische meidoornstruik first appeared on Abe de Verteller.
]]>Tussen deze wereld en de andere wereld ligt een heg. Dit is geen gewone heg, dit is de heg van de betoverde meidoornstruik. Deze heg is stekelig, met gemene doorntjes, zij heeft kleine blaadjes met vijf lobben. In de lente bloeit zij met een weelderige, witte bloesem en in het najaar krijgt zij felrode besjes. De struik zit zo in elkaar geklit dat geen mens of dier er zonder kleerscheuren doorheen kan. Een ideale versperring dus en daar werd hij dan ook voor gebruikt. Als omheining, als omwalling om het vee binnen te houden en de wolven en ander gespuis buiten. Of anders om het ingezaaide, omgeploegde land te beschermen tegen wildvraat. In de tijd dat er nog geen prikkeldraad was, was dit de ideale omheining van je land.
Aan de ene kant van de meidoornheg lag de veilige wereld van je vee, land, huis en gezin. Aan de andere kant lag het onbekende. Aan die kant was de wereld niet keurig ingekaderd en gecultiveerd, daar heerste de wilde natuur, de oerchaos en het gevaar. Zeker als het donker was dan waagde je je niet ver buiten de paden. Zo is de meidoornstruik een scheiding tussen de orde en de chaos, tussen cultuur en natuur.
Omdat de wilde dieren niet van de doornige struik vraten, konden andere bomen – tussen de struiken in – beschermd opgroeien en tot eerbiedige hoogte en ouderdom reiken. Deze bosjes met grote bomen omringd door doornstruiken van mei- en sleedoorn werden door de mensen als heilige bosjes ervaren. Druïden en andere heidense priesters gebruikten deze plekken voor hun erediensten en inwijdingsceremonieën. (1)
Zo was er dus een categorie mensen die zich toch voorbij de meidoornheg begaven. Dit waren de heksen en tovenaars. Doordat zij zich voorbij de onbekende gebieden, op de gewijde plaatsen waagden wisten zij antwoord te geven op de problemen en calamiteiten die een dorpsgemeenschap of een huisgezin kon treffen. Door zich in de wildernis te begeven en er heelhuids weer uit te komen, leerden ze om het juiste middel te vinden om iemand te genezen. Ze leerden de mensen te begeleiden van de ene naar de andere levensfase (geboorte, huwelijk en dood). Ze wisten ook verloren of gestolen goederen terug te vinden, verborgen schatten en misdadigers aan te wijzen, demonen en zwarte tovenarij te ontdekken en nog veel meer dingen. Soms waren ze in de gemeenschap, maar ook vaak waren ze buiten in het woud en dwalend in de woeste gebieden. Ze stonden met een been in de mensenwereld en met het andere been in de wereld van de woeste natuur.
De meidoorn en de heks
Oude namen voor heks of tovenaar geven de diepe (etymologische) verwantschap aan tussen heks en de meidoornstruik. Haar naam was in het Middelnederlands ‘haeghtesse’ of ‘haghetisse’ en in het Oudhoogduits ‘hagazussa’. Dit betekent heggenrijdster! Dit betrof de heg van meidoorn. Nog later werd deze naam verbasterd en ingekort tot ‘hag’ oftewel heks. (2)
Wordt hier nu mee bedoeld dat de heksen in de heg, door de heg of met de heg rijden? Is de heg een poort naar de andere wereld, is ze een vervoermiddel naar die wereld of verkennen de heksen de wereld van de heg zelf? Als de heks schrijlings op de heg zit kan je dat zien als symbolisch voor haar functie, waarbij ze met het ene been in de mensenwereld verblijft en met het andere been in de wereld van magie, natuur en het onbekende. Toch zal ze geregeld over de heg moeten om in de andere wereld te geraken.
In het volksgeloof zou de heks onder de meidoorn wonen of zich in de meidoorn kunnen veranderen, zij werd ook wel de heggemoeder genoemd. Hier gaat zij sterk lijken op de elf. Ook van het Ierse elfenvolk wordt gezegd dat zij in bepaalde – bij het volk als te mijden bekend staande – meidoornstruiken woont. Dit is dan een ‘fairy thorn’. Wie deze struik omhakt of er een tak van snijdt, kan rekenen op ongeluk. Het huis dat op deze elfenplek wordt gebouwd blijft niet staan of wordt voortdurend door vreemde ongelukken geplaagd. (3) Degene die de struik wil schaden krijgt last van het elvenschot. Elfen schieten met hun pijl en boog de doorntjes van de meidoornstruik op de dader af. Als ze hem dan raken in de onderrug dan krijgt hij jicht of het spit!
Heksen worden van dezelfde misdaad beticht. Dan heet het in het Duits ‘hexenschüss’ oftewel heksenschot. Hier zijn het de heksen die vanuit hun heilige meidoornstruik de onverlaat een scherpe steek in de onderrug bezorgt. (4) Je kan dit volksgeloof zien als een teken van het grote taboe dat heerst op het respectloze benaderen of zelfs vernielen van een heilige plek gewijd aan de godin. Vaak waren dergelijke plekken allang niet meer in gebruik voor heidense ceremonieën, maar toch bleef bij het volk – via hun elfen- en heksensagen – een vage herinnering over van de eens heilige plek.
De meidoorn is de struik van deze witte godin. Bij de Romeinen heette zij Cardea. Zij was ook de godin van de scharnieren, oftewel de scharnierpunten van het jaar. Zij was de vrouw van Janus, de god die de deur vertegenwoordigt tussen het oude en het nieuwe jaar. Bij de Kelten heette de witte godin Olwen of Gwenhwyfar (Guinnevere), de witte juffer.
Meidoorn en de tovenaar
Ook tovenaars komen te pas en te onpas van achter een meidoornheg of struik tevoorschijn. Merlijn wordt aan het einde van z´n leven nog verliefd op de schone vrouwe van het meer Nimue. Zij leert vele toverkunsten van hem in ruil voor een beetje liefde. Als ze genoeg van hem heeft weet ze listig en met de kunst van de verleiding hem zijn grootste geheim te ontfutselen. Zij weet dan hoe zijn macht is te breken, hoe hij
gevangen kan worden gezet in een web van betovering. In het woud van Brocéliande betovert zij hem en brengt hem in een diepe slaap onder een betoverde meidoornstruik. (5) Zijn geest dwaalde eeuwig tussen de vele takjes van de struik. In andere verhalen wordt hij door de vrouwe van het meer juist opgesloten onder een grote steen in een grafkelder. Een muur van lucht verspert Merlijn de weg naar de uitgang. Beide keren ligt Merlijn in een diepe slaap en zal terugkeren – net als Arthur – als de mensen hem het meest nodig hebben .
De tovenaar Malegijs uit de ridderverhalen rondom koning Karel de Grote gebruikt de ‘hagedochte’, oftewel de grot verborgen achter een meidoornstruik als uitvalsbasis om van daaruit te voorschijn te komen op de juiste tijd en plaats om de held te helpen. Hij komt te voorschijn als Reinout, de grote held der ‘Vier Heemskinderen’, in grote nood verkeert zonder zijn paard en zonder zijn broers. Hij verschuilt zichzelf er – samen met Reinout – opnieuw in om zijn broers te bevrijden. Ook Morgaine de tovenares woont in bepaalde versies in zo’n grot. Zij wordt dan de ‘jonkvrouwe van de hagedochte’ genoemd. (6)
Er zijn nog meer toverachtige wezens die zich verschuilen achter hagen en ‘hagedochten’: In het mirakelspel ‘Mariken van Nieumeghen’ komt Moenen, de duivel, tevoorschijn van achter ‘die haghe’ oftewel een haag van meidoorn om Mariken te verleiden als zij verkeert in de grootste wanhoop. Hij belooft haar dat ze de zeven vrije kunsten van hem zal leren en met name de necromantie oftewel de zwarte kunst. Faust begroef zijn toverboek ‘höllenzwang’ op de plek waar hij waarschijnlijk zijn toverkracht ook vandaan had: onder de meidoornstruik. (7)
In al deze voorbeelden vormt de haag een poort èn een barrière tussen twee werelden. Voor mij is de grootste barrière de wereld der gedachten. Door je met je gedachten te vereenzelvigen word je erdoor gevangen. Dit overkomt Merlijn als hij betoverd wordt door de uiterlijke schoonheid van Nimue. Elke stekel van de meidoorn is een gedachte die je vasthoud in deze materiële wereld. Zij geeft je de innerlijke pijn van afstand omdat je je werkelijke emoties niet onder ogen durft te zien. Dit bezorgt je het elfenschot, je levensstroom wordt bij de onderrug afgetapt en uiteindelijk zal dit je verlammen.
Toch is de heg van meidoorn ook een poort. Wie de toverwoorden kent die naar binnen toe wijzen, kan voorbij zijn normale gedachten komen en de stekels ontwijken. Slechts tovenaars en heksen zijn hierin capabel genoeg en zelfs voor hen is dit werk gevaarlijk.
In de Keltische bomenkalender is de zesde maanmaand – die duurt van 13 mei tot en met 9 juni – gewijd aan de meidoornstruik. Dit is de maand waarin de meidoorn bloeit, geurt en op zijn mooist is. De maand mei is vernoemd naar de schone, doch kuise Grieks-Romeinse godin Maia, de moeder van Hermes. Mei is het toppunt van de lente, alom geprezen en bejubeld als de schoonste maand!
De meikoningin
Een aantal van de schoonste vrouwen uit de sprookjes en mythen worden geassocieerd met de meidoornstruik. Aan de ene kant symboliseert zij de godin als ze het meest vruchtbaar, dus ook het meest aantrekkelijk is, aan de andere kant betekent dit ook dat zij het moeilijkst te winnen is. De held moet vele beproevingen doorstaan om haar te bevrijden en haar te trouwen.
Een belangrijk voorbeeld hiervan is Lancelot. Hij moet Guinnevere redden van haar ontvoering door Meliagaunt toen zij bezig was bloeiende meitakken te plukken voor het meifeest (‘she went out a maying’ zegt de Morte d’Arthur). Hij moet zich o.a. vernederen door mee te rijden op een boerenkar en hij moet zich tot bloedens toe verwonden door een zwaardbrug over te steken.
In de Mabinogion moet de held Culhwch negenendertig opdrachten volbrengen voor hij Olwen – ‘zij van het witte klaverspoor’- dochter van de koning der reuzen Ysbaddaden Penkawr (deze naam betekent meidoorn) mag huwen. De reus Meidoorn heeft zulke zware oogleden dat zijn dienaren die met gevorkte stokken op moeten tillen zodat hij zijn gasten kan zien. Als Culhwch toch de opdrachten weet uit te voeren betekent dit de dood van de reus. Hij wordt onschadelijk gemaakt door hem te scheren, oftewel door hem van zijn doornen te ontdoen. (8) In de sprookjes zien we deze onbereikbare vrouw achter een doornstruik terug bij Doornroosje. Hier kan het echter ook om een sleedoorn of een rozenstruik gaan.
Het is opmerkelijk dat de maand mei en haar godin Maia een grote naamsgelijkenis hebben met de Indiase godin Maya. Zij is de godin van de magie, de moeder van de Boeddha en schepster van de wereld van de zintuigen. Daarmee is ‘maya’ ook een term voor schone schijn, net zoals Morgaine in het westen de godin is van het ‘fata morgana’, de wereld van de illusie. De materie is haar meest verleidelijke vorm. (9) De held moet een dergelijke verleidelijke vrouw echter niet om haar schoonheid trouwen, maar om wie ze werkelijk, ten diepste is.
Dat de ideale bruid – de bruid die de verloren eenheid van man en vrouw terug kan brengen – moeilijk te winnen is en dat je daar door beproeving en inwijding waardig voor gemaakt moet worden, zien we ook terug in enkele meifeestgebruiken. De meipaal wordt bekroond met een tak van de bloeiende meidoorn. De jonge mannen van de gemeenschap proberen in de paal te klimmen om deze te bemachtigen (vaak is de paal ingesmeerd met zeep). Degene die dit lukt wordt de meikoning en trouwt symbolisch met de meikoningin. De jonge mannen gaan in de meinacht het dorp uit en het bos in op zoek naar bloeiende meitakken en brengen deze naar het venster van hun geliefde in het dorp. Beide keren moeten de jongens een beproeving doorstaan om hun geliefde waard te zijn. Met het halen van deze schat – de bloeiende tak uit de andere wereld – kunnen ze hun geliefde als het ware wakker kussen uit de sluimer van hun betovering. Ook de meisjes ondergaan de bekoring van de meidoornstruik want:
‘The fair maid, who on the first of May,
Goes to the fields at the break of day,
And bathes in the dew from the hawthorn tree,
Will ever strong and handsome be.’ (10)
In de Engelse folklore is er dus een gewoonte om met de Beltane schoonheid te verwerven door middel van het heilzame dauw van de meidoorn.
Tijdens de heidense Beltane zullen de meikoning en de meikoningin het ritueel van het heilig huwelijk uitgevoerd hebben. Zij vrijen niet met elkaar als zomaar een jonge man en een jonge vrouw, maar als de god en de godin.
De meidoorn was tot slot ook gewijd aan Hymen, de Griekse god van het huwelijk. Wie voorbij de meidoorn gaat komt ook langs Hymen. Hij was de bewaker van het heiligdom van Aphrodite. Hymen is tevens de benaming van het maagdenvlies. Hij bewaakt en beschermt zo de schoot van de maagdelijke vrouw. (11) Haar sluier mag slechts gescheurd worden in een heilig huwelijk door de ware bruidegom of prins. Zo vormt de meidoorn op vele manieren de poort èn de versperring naar de andere wereld.
Abe van der Veen
Noten
1 Hageneder, F. – De helende kracht van bomen 70
Lankester, K. – De Keltische maankalender in het zonnejaar 145
2 Lankester 107
3 Mac Manus, D. – Elfen in Ierland 63-77
4 Lankester 107
5 Blok, W. ed. – Lantsloot vander Hagedochte vs. 126-139
Sutcliff, R. – The sword and the circle 96
6 Blok, W. vs. 180
7 Blöte-Obbes – Boom en struik in bos en veld 167
8 Graves, R. – The white goddess 175
9 Walker, B. – The encyclopedia of myths and secrets 626
10 Lankester 108
11 Lankester 107
The post De magische meidoornstruik first appeared on Abe de Verteller.
]]>The post De bizarre geschiedenis van de alruinwortel (mandragora officinarum) first appeared on Abe de Verteller.
]]>Het uiterlijk van de plant is vrij onopvallend. Hij heeft donkergroene bladeren, gele bessen en paarse bloemen. Zijn meest beruchte en opvallende deel zit echter onder de grond: een sterk behaarde wortel die zich nogal eens vertakt en dan verdacht veel lijkt op het lichaam van een mens.
Namen van de plant
De Egyptenaren zagen er een mannelijk geslachtsdeel in en noemden hem ‘de fallus van het veld’. De Arabieren kennen hem juist als ‘de eieren (testikels) van de djinn’, daar is de plant vernoemd naar zijn bessen. In de Bijbel worden de bessen van de alruin ‘dudaim’ oftewel ‘liefdesappelen’ genoemd. In al deze streken stond de plant bekend als een afrodisiacum en een plant die onvruchtbaarheid zou verhelpen. Mandragora is ook één van de bijnamen van de Romeinse liefdesgodin, zij heet dan Venus Mandragoritis. Mandragora komt wellicht van het Perzische ‘mardum giâ’ wat mensenkruid betekent. De zeventiende-eeuwse Nederlandse kruidkundige Dodonaeus zegt dat het man-drager betekent, maar dat is volksetymologie. (1)
Vaak werd de duistere kant van de plant benadrukt in de benaming. Als ‘atropa mandragora’ wordt hij genoemd naar Atropos, de schikgodin die de levensdraad doorsnijdt. Hij zou toebehoren aan de heksen- en doodsgodin Hecate en groeien in het magische kruidentuintje van de tovenaressen Medea en Circe. Een Griekse benaming van de plant is ‘kirkaion’: kruid van Circe. Zij zou er de makkers van Odysseus mee hebben veranderd in zwijnen.
Het plukritueel van de mandragora
De mandragora wordt al genoemd in de Egyptische Eber-papyrusrol uit 1550 v.o.j. Ook zijn er afbeeldingen van alruinbessen gevonden in de tombe van Toetanchamon (1333-1323 v.o.j.). Hij wordt mogelijk zelfs al genoemd als bedwelmend middel in een mythe over de godin Hathor. Zij had van de zonnegod Ra de opdracht gekregen om de mensheid te straffen vanwege een opstand. Ze veranderde in de leeuwengodin Sekhmet en kwam in een geweldsextase waarin zij bijna de hele mensheid uitroeide. Dit stopte pas toen Ra haar een mengsel van wijn, bloed en -mogelijk – alruin te drinken gaf en zij eindelijk in slaap viel. (2)
Bij de Grieken wordt de plant het eerst genoemd door Hippocrates rond 400 v.o.j. Hij houdt het in zijn beschrijving bij een nuchtere opsomming van mogelijke medische werkingen. Dit verandert drastisch bij de botanicus Theophrastus. In zijn ‘Geschiedenis van planten’ (230 v.o.j.) schreef hij uitgebreid over de magische voorzorgsmaatregelen die nodig zouden zijn bij het opgraven en plukken van de alruinwortel:
‘Het wordt gezegd dat men drie cirkels moet trekken rondom de alruinwortel met een zwaard, en het moet snijden terwijl je gezicht naar het westen is gekeerd. Bij het snijden van het tweede deel zou men rond de plant moeten dansen, waarbij je tegelijkertijd zoveel mogelijk dingen moet noemen over de mysteriën van de liefde.’
Hij noemt de plant verder als een middel tegen slapeloosheid, jicht en als een liefdesdrank. Ook ziet hij een gelijkenis tussen de wortel en een klein mensje. (2)
De Romeins-Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus (eerste eeuw n.o.j.) geeft in zijn ‘Bellum Judaicum’ een uitgebreide beschrijving over plukrituelen in Galilea rond de plant ‘Baaras’. Waarschijnlijk bedoelt hij hiermee de alruinwortel:
‘In de vallei die noordwaarts de stad omringt, is er een plaats genaamd Baaras, waar een wortel groeit van de zelfde naam, die een kleur als vuur heeft en ‘s avonds glinstert als de stralen van de zon. Men komt er moeilijk bij en rukt hem even moeilijk uit; want hij vlucht verder en blijft enkel staan, indien men vrouwenpis of menstruatiebloed er op gegoten heeft. Als iemand hem aanraakt, moet hij zeker sterven, zo hij hem niet, aan de hand hangende, draagt. Men neemt hem zonder gevaar als volgt: men doet er rond de aarde weg, zodat maar een klein deel van de plant nog in de de grond blijft; men bindt aan de wortel een hond die, omdat hij zijn meester wil volgen, de wortel uit trekt. Onmiddellijk sterft de hond in plaats van zijn meester. Van dit ogenblik af kan men de wortel zonder gevaar in de hand nemen. Men trotseert al die gevaren om deze wortel te bezitten, vanwege één enkele kracht die hij heeft: deze wortel op het lichaam gelegd, verjaagt de boze geesten, die de levende lichamen proberen te bezitten en doen sterven, als men er niets tegen doet’. (3)
De mandragora officinarum komt vervolgens weer voor in het Herbarium Platonicus van Pseudo-Apuleius (vierde eeuw n.o.j.) :
‘Het bovenste deel van de plant schijnt als een lantaarn. [dit is mogelijk een teken dat hij bezeten is door een geest] Als je de plant ziet maak dan snel een cirkel rondom de plant met een ijzeren stuk gereedschap zodat hij niet kan ontsnappen. Raak het niet aan met dit gereedschap, maar gebruik een ivoren staak om de grond rondom los te maken. Als de handen en voeten zichtbaar zijn bindt dan een nieuw touw om de plant. Maak een hond heel hongerig en bind een touw om zijn nek. Leg voedsel neer op een afstandje van de hond en de hond zal er naar toe gaan en zo de plant uit de grond trekken.’
Ook Apuleius noemt dus een hond die gebruikt wordt bij het plukken, maar of hij dood gaat is niet helemaal zeker. Wanneer dit gebeurde in een heilig seizoen dan zou de geest van de plant gedwongen zijn om de verzamelaar te gehoorzamen. (4) Een laatste klassieke bron over het plukken van de alruinwortel is de Griekse arts Dioscorides (eerste eeuw n.o.j.): Hij benoemt vooral de pijnstillende kwaliteiten van het sap van de plant. Maar in een handschrift van zijn boek uit 512 n.o.j. is er een afbeelding te vinden met Euresis, de godin van de ontdekking, die de plant aan Dioscorides overhandigt. Een – mogelijk dode -hond is met een touw aan de plant vast gebonden.
Deze bizarre plukrituelen geven iets weer van de grote angst en omzichtigheid waarmee men te werk ging om de mandragora te oogsten. Ook het schijnsel rondom de plant (al dan niet veroorzaakt door glimwormen) geeft aan dat de plant wel een sterke macht en uitstraling moest hebben. Terwijl ook andere planten wel door middel van een klein ritueel werden geoogst, is dit nergens zo uitgebreid opgeschreven als bij de alruin. Het geeft iets weer van de grote kracht die men van de plant verwachte, of beter gezegd van de geest van de plant. Vanuit de oude mentaliteit had alles dat kracht uitstraalde een ziel of geest. Niet alleen mensen, maar ook sommige dieren, planten en natuurlijke elementen zoals bergen en bronnen konden bewoond worden of bezeten zijn door een geest. Om veilig van een dergelijke kracht gebruik te mogen maken is een passend offer noodzakelijk.
In een ritueel uit het Atlasgebergte vinden we een mogelijke reden voor het gebruik van de hond als offer. Tijdens het jaarlijkse ‘rookfeest’ werd daar een mengsel van hallucinogene kruiden gebrand met als hoofdbestanddeel de alruin. De aanwezige monniken raakten bedwelmd en zagen de geestvorm van de verschillende planten verschijnen. Als laatste verscheen de geest van de alruin in de vorm van een zwarte hond. (5) Mogelijk stelde men zich de geest van de alruin voor als een hond, wat dit dier tot een acceptabel offer maakte.
Pas in de middeleeuwen in het bestiarium van Philippe de Taon uit 1120 vinden we het bekende element van de doordringende schreeuw van de plant waardoor de hond dood neer zal vallen. Degene die daarbij is moet zijn oren dicht stoppen met was. De plant zou volgens Philippe een geneesmiddel zijn tegen alle ziektes. In latere bronnen werd daarbij nog genoemd dat ieder die de schreeuw hoort gek zou worden of dood neer zou vallen.
Liefdesappelen
Het is inmiddels duidelijk dat de mandragora een zeer begeerlijke plant was. Een van de belangrijkste redenen hiervoor is zijn vermeende liefdesopwekkende en vruchtbaar makende kracht. Deze kwamen we al tegen bij het plukritueel van Theophrastus, waarbij er tijdens een dans over de mysteriën van de liefde moest worden gesproken. Ook in het Bijbelboek Genesis komen we de alruin tegen als vruchtbaarheidsmiddel:
‘En Ruben ging in de dagen van de tarweoogst, en hij vond Dudaim (alruinwortel) in het veld, en hij bracht die tot zijn moeder Lea. Toen zei Rachel tot Lea: Geef mij toch van de Dudaim van uw zoon. En zij zei tot haar: Is het weinig, dat jij mijn man genomen hebt, dat jij ook de Dudaim van mijn zoon nemen zult? Toen zei Rachel: Daarom zal hij deze nacht voor de Dudaim van je zoon bij jou liggen. Toen nu Jakob ‘s avonds uit het veld kwam, ging Lea hem tegemoet, en zei: u zult tot mij inkomen, want ik heb u gehuurd voor de Dudaim van mijn zoon; en hij lag die nacht bij haar.’ Rachel doet dit waarschijnlijk omdat zij hoopte dat ze vruchtbaar zou worden van de bessen van de mandragora. Het effect mocht er ook zijn: Rachel werd kort na deze gebeurtenis zwanger. (6)
Ook in de Physiologus komt de alruin naar voren als ‘aphrodisiacum’. Het anonieme werk uit de derde eeuw n.o.j. ligt aan de basis van de bestiaria uit de middeleeuwen en bevat vele fabels met een christelijke moraal over dieren. In het verhaal over de olifant fungeert de mandragora als de appel uit de tuin van het paradijs. De Physiologus beweert dat olifanten pure wezens zijn en daarom niet van seks houden. Als er toch nageslacht moet komen dan trekt de vrouwtjesolifant naar het oosten en het mannetje volgt haar. Vlakbij het aards paradijs verleidt zij het mannetje tot paren door hem van de vruchten van een boom (of plant) te laten eten die mandragora heet. Dit wordt in de Physiologus vergeleken met de appel uit de boom van kennis van goed en kwaad en met de verleiding van Adam door Eva. (7)
In beide voorbeelden gaat het om de bessen van de plant en niet om de wortel.
De alruinwortel als slaapmiddel en narcoticum
De andere belangrijke werking van de alruin is het bestrijden van pijn. De eerste beschrijvingen noemen de alruin al als een pijnbestrijder en narcotisch middel. In de Romeinse tijd werd de bast van de alruin maandenlang in zoete wijn gedrenkt. Dit middel werd gegeven aan gemartelde en gekruisigde mensen om de pijn te verminderen of ze te doen slapen. Het werd de wijn van de dood of ‘morion’ genoemd. Later gebeurde dit ook in de vorm van een spons (met een mengsel van azijn, mandragora en nachtschade) die onder de neus werd geduwd om te inhaleren. Dit bleef de meest gebruikte vorm van anesthesie tot ether werd ontdekt in de negentiende eeuw. Deze gegevens doen mij sterk denken aan de episode in het Nieuwe Testament waarin Jezus aan het kruis een spons met azijn aangeboden krijgt. Dit zou dus prima om een dergelijk middel kunnen gaan! (8)
Alruin als bedwelmend middel kon natuurlijk ook gebruik worden als krijgslist. De Carthaagse veldheer Hannibal maakte op deze wijze gebruik van de alruinwortel. Hij mengde sap van de alruin met wijn en liet de vaten met deze wijn achter voor de vijand. Hij deed alsof hij zich terugtrok en de Afrikaanse rebellen dronken van de wijn en raakten bedwelmd. Zo waren zij een makkelijke prooi voor de onverwachts terug komende soldaten van Hannibal. Ook Julius Caesar zou op deze manier zijn ontsnapt uit de handen van Siciliaanse piraten. (9)
Heksenzalf
Een laatste werking geeft de alruinwortel zijn associatie met hekserij. De plant bevat alkaloïden zoals atropine, scopolamine en hyoscamine en kan daardoor hallucinogene bijwerkingen hebben. Het is heel aanneembaar dat het om die reden – in ieder geval één keer – wordt genoemd als bestanddeel van de beruchte heksenzalf. In 1545 werkte de Spaanse dokter Andrès Laguna als medisch officier in de buurt van Nancy. Daar werden twee oude kluizenaars gearresteerd op verdenking van tovenarij. In hun hut werd een kleine pot met groene zalf gevonden. Laguna bekeek en rook deze zalf en het deed hem denken aan ‘unguentum populeum’ een bekend pijnstillend middel. Hij meende dat er o.a. scheerling, bilzekruid, alruinwortel en nachtschade (mogelijk doornappel) in zat. Hij kon wat van de zalf bemachtigen en probeerde deze uit op een patiënt van hem die leed aan slapeloosheid. Hij smeerde haar in van top tot teen en zij viel in een diepe, lethargische slaap van wel zesendertig uur en moest uiteindelijk wakker worden geslagen. Zij was boos en vroeg: ‘Waarom maak je me wakker? Ik was te midden van alle genot en vreugde van de wereld en daar heb ik mijn man bedrogen met een jongere en knappere man!’ De dokter zag dit als een hallucinatie, maar zij geloofde sterk in de realiteit van haar avontuur. (10)
De vrouw heeft naar mijn mening een punt. Natuurlijk beleefde zij haar avontuur niet in de fysieke werkelijkheid. Maar je kan dit soort vlieg- en sabbatservaringen ook interpreteren als een reis in de geest, waarbij het lichaam achterblijft in bed. Zo heeft deze ervaring wel degelijk waarde.
De galgenheuvel en het galgenmannetje
In de zestiende eeuw kwam er nog de legende bij dat de alruin groeide onder de galg, waar de gehangene zijn sappen (urine en zaad) had laten vallen. De eerste die dit noemde was de Duitser Hieronymus Brunschwig in 1515. Om deze reden werd de plant ook het galgenmannetje of het pisdiefje genoemd. Ook het plukritueel werd in deze periode uitgebreid met een omschrijving hoe de plant vervolgens behandeld moest worden: ‘was hem schoon in rode wijn en omwikkel hem dan in lagen van witte en rode zijde. Leg hem in een kistje en vergeet niet om hem elke vrijdag een bad te geven en ten tweede om hem tijdens nieuwe maan te kleden in een schoon wit hemd.’ (11) Het galgenmannetje zal je – als je al deze instructies hebt opgevolgd – geluk brengen, rijk maken en elke vraag beantwoorden die je hem stelt. Ook in deze periode werd hij nog steeds gezien als lust opwekkend en vruchtbaar makend. Toch werd ook beweerd dat de alruin bezeten was van een boze geest en dat de bezitter ervan – indien hij de wortel niet aan iemand anders overdroeg – na zijn dood rechtstreeks naar de hel zou gaan.
In deze context is het interessant dat in Rusland de alruin ‘hoofd van Adam’ wordt genoemd. Dit hoofd zou – volgens de legende – in de heuvel Golgotha begraven liggen. Dit is de galgenheuvel waar Jezus Christus gekruisigd is. Golgotha betekent ‘plaats van de schedel’. Hiermee wordt de schedel van Adam bedoeld! Onder de galg van Jezus vinden we dus Adams hoofd. Dit zou impliceren dat er – in het Russische volksgeloof – onder het kruis een alruinwortel zou groeien! (12)
Ook de beroemde geneesheer Paracelsus schrijft in zijn boek Vita Longa (1526) over de alruinwortel als een klein mannetje. Hij is hier echter ontstaan in de baarmoeder van een merrie: De homunculus die de necromanciërs valselijk ‘alreona’ noemen en de natuurlijke filosofen ‘mandragora’, is het onderwerp van een bekende fout geworden. Zijn oorsprong is sperma, die door de grote vertering die zich afspeelt in een ‘venter equinus’ (baarmoeder van een paard) zich vormt tot een homunculus, een mens in alle dingen, met lichaam en bloed, grote en kleine ledematen. (13)
Dit soort gelukspoppetjes van alruin werden mogelijk al door de Grieken en Romeinen als amulet gedragen en het gebruik bleef tot in de negentiende eeuw bestaan. (14) Mogelijk was dit de ziel van de gehangene die men dan met zich meedroeg. Deze was dan met zijn laatste extatische schreeuw in de alruin overgegaan. Door hem zo te verwennen en te voeden met aandacht, zorgde men ervoor dat hij niet weg vluchtte. Zelfs Jeanne d’Arc, de roemruchte maagd van Orléans, werd er van beschuldigd dat zij stiekem een alruinwortel bij zich had. Dit zou – volgens haar inquisiteurs – de oorsprong zijn van de stemmen die zij hoorde! Zijzelf beweerde bij hoog en bij laag dat het de stemmen van heiligen waren. (15)
Conclusie
Het is duidelijk dat het verhaal van de alruinwortel (mandragora officinalis) omgeven is met mysterie en magie. De verhalen getuigen van een tijd waarin men nog wist dat sommige planten een geest of ziel hadden en waarin men nog grote krachten aan ze toeschreef. De alruin met zijn mensvormige wortel en hallucinogene werking werd gezien als een van de krachtigste plantgeesten. (16) Zij moest daarom met respect worden bejegend en behoedzaam benaderd anders zou het slecht met je kunnen aflopen. Wie deze dan geoogst had kon er wonderen mee doen. De plant vormde een poort naar de andere, geestelijke werkelijkheid. Hij kon je terug naar éénheidsbewustzijn, naar het paradijs brengen. Of het nu om de ziel van de plant ging of om de ziel van een overleden mens die in de plant was overgegaan, beide keren kon de eigenaar via de plant zich keren naar de geestelijke wereld en zo tot wijsheid komen.
Abe van der Veen
1) Zie hier de scène met de alruin in Pan’s labyrinth: youtube.com/watch?v=Tvq4Yp7XaRg
Gordon, L. – Green magic 97
Emboden – Bizarre plants 149-150
Decleene en Lejeune – Compendium van rituele planten 108
Buchner, G. – Heksenkruiden 33
Teirlinck – Flora Magica 139
-Hij wordt ws al door de Egyptenaren genoemd als ‘dudajim’ in een papyrusrol uit 1550 v.o.j.
– Nederlandse namen voor de alruinwortel zijn o.a. aardmannetje, geldmannetje, duivelsappel, duivelskaars, galgenjong, mandraak, pisdiefje en toverwortel. (De Cleene 103)
2) Smith, Elliot – Evolution of the dragon 193 https://www.sacred-texts.com/lcr/eod/eod40.htm
De Romeinse botanicus Plinius in zijn Historia Naturalis (eind eerste eeuw n.o.j.) herhaalt vooral de woorden van Theophrastus.
‘it is said one should draw three circles round mandrake with a sword, and cut it with one’s face towards the west; and at the cu$ing of the second piece, one should dance round the plant and say as many things as possible about the mysteries of love’ https://www.rcpe.ac.uk/journal/issue/journal_36_3/W_Lee_2.pdf
https://nl.wikipedia.org/wiki/Alruin
The mandragora of the ancients in folklore and medicine van Charles Brewster Randolph
3) Josephus, Bellum Judaicum, vii. 6. 3.
Decleene en Lejeune 108
In het Duitse volksgeloof moest het touw aan de ‘Schwanz’ van de hond vast gebonden worden. Bächtold-Staubli 318
4 ‘The upper part of the plant shines at night like a lantern. When you first see the plant, make a circle very quickly around it with an iron tool to prevent its escape (it wants to escape from anyone who is unclean). Do not touch it with the iron tool, but use an ivory stake to loosen the soil around it. When its hands and feet are visible, tie a new rope around it. Get a dog very hungry and tie the rope around its neck. Put food a little distance from the dog, and in going after the food, the dog will pull up the plant.’
mr. Lee
5) M. Uyldert – De taal der kruiden 228
Er is een interessante gelijkenis te trekken met een ervaring die Carlos Castaneda in een van zijn boeken beschrijft. Onder invloed van de hallucinogene cactus Peyote gaat Carlos spelen met de geest van de plant in de vorm van een hond.
6) Genesis 30 vers 14-16
7) Arsdall, Anne Van, Helmut W. Klug, Paul Blanz – The mandrake plant and it’s legend a new perspective 310
8) In de dertiende eeuw ontwikkelde de Arabische dokter Ibn al Quff een spons die gedrenkt was in het sap van opium, belladonna en alruinwortel. Dit heette de ‘spongia somnifera’ Het werd tegen de neus aan gedrukt om de patiënt te laten slapen. tot de ontdekking van ether in Europa was dit de meest voorkomende manier van anesthesie. Lee 283 https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC4173333/ Toch is lijkt mij de kans groot dat er ook al eerder met sponzen werd gewerkt.
Mattheüs 27:48 ‘En terstond een van hen toe lopende, nam een spons, en die met edik (azijn) gevuld hebbende, stak ze op een rietstok, en gaf Hem te drinken.’ Vrijwel direct daarna stierf hij. Dit gebaar kan niet geweest zijn om zijn dorst te lessen, want dan gebruik je geen azijn. Als slaapmiddel of narcoticum zou het wel zin hebben gehad.
9) Emboden 152
Lee 280
10) Hatsis – The witches’ ointment
Zie ook mijn artikel: https://www.abedeverteller.nl/heks-en-drugs/
Je zou de hallucinogene (of entheogene) werking van de alruinwortel bij de zalf van Laguna ook kunnen zien als een bijwerking van de ware bedoeling, namelijk die van pijnbestrijder.
11) Wash him clean in red wine and then wrap him in layers of white and red silk. Lay him in a casket and do not forget firstly to bathe him every Friday (the day of Venus again) and secondly and most importantly at the new moon to clothe him in a clean white shirt.’ Lee 281
Blöte-Obbes – De geurende kruidhof 245
Decleene en Lejeune 110
12) Decleene en Lejeune 106
13) Newman, W. – Natural particulars 332
14) Decleene en Lejeune 111
15) Barrett, W.P. – The trial of Jeanne d’Arc 2014
16) Ook nu nog wordt er in sjamanistische gemeenschappen sterk geloof gehecht aan de geest van de plant en dan met name planten zoals ayahuasca, psilocybine paddenstoelen, peyote e.d.
Leuk om te weten: Het Franse main-de-gloire of ‘dead man’s hand’ is een verbastering van het woord mandragora. De magische werking van de plant ging dus over op die van een ander luguber iets dat je moest opgraven onder de galg: de hand van een gehangen crimineel. Als je deze hand liet drogen dan kon hij dienen als kandelaar voor een kaars gemaakt van het vet van de gehangene. Wie met deze hand op het inbrekerspad ging zou onzichtbaar worden of in ieder geval onontdekt blijven, ieder die de inbreker tegenkwam zou terstond verlammen, zo luidde het volksgeloof. https://wordhistories.net/2016/10/22/hand-of-glory/
Poisonous plants: a cultural and social history: De naam zou komen van de man-gelijke vorm van de wortel van de plant. Maar het zou ook ontleend kunnen zijn van het Griekse woord voor ‘giftig voor koeien’. De volksetymologie maakte in de middeleeuwen ‘drake’ van het tweede deel ‘dragora’ wat lijkt op het Engelse woord voor draak. (https://www.etymonline.com/search?q=mandrake)
Meanwhile it should not be forgotten that there was one magical possession, an idol of domestic superstition in mediaeval German households, which is said to have passed at the father’s death to the youngest son upon condition that he performed certain heathenish rites in relation to the father’s funeral. The “mandrake,” a plant with broad leaves and bright yellow flowers and with a root which grew in a semi-human form, was found beneath the public gallows and was dragged from the ground and carried home with many extraordinary ceremonies. When secured it became a familiar spirit, speaking in oracles if properly consulted and bringing good luck to the household in which it was enshrined. [Charles Elton, “Origins of English History,” 1882]
Ook gebeurde het in deze tijd veelvuldig dat heggerank en spekwortel (black and white briony) werden gebruikt om nep-alruinwortels te maken om zo voor veel geld aan bijgelovige klanten te verkopen. Ze werden dan alvast in een mensvorm uitgesneden en terug in de grond gelegd. Voor de verkoop kregen ze zelfs kleertjes aan. Lee 282, De Cleene 111
Volgens de beroemde Arabische dokter Ibn Beithor zou koning Salomo een stukje van de mandragora in zijn zegelring hebben. Door middel van deze ring had hij macht over de djinn. https://www.whitedragon.org.uk/articles/mandrake.htm
Keizer Julianus dronk elke nacht alruinsap als liefdesfilter. http://whitedragon.org.uk/articles/mandrake.htm
Iemand die in Duitsland snel rijk is geworden of geluk in het spel heeft wordt van gezegd: ‘Hij heeft een alruin op zak’. BS 319
Alruin is soms onderdeel van de heksenzalf. In Roemenië heet die zalf ‘Matraguna’, naar de mandragora. (BS 322)
In de achttiende eeuwse grimoire ‘Le petit Albert’ komen nog uitgebreide rituelen voor over het oogsten van de alruin. (Emboden 155)
Tot in de zestiende eeuw geloofden rijk en arm in de werkingen van de alruin, daarna zakte het geloof af. Maar ook in de negentiende eeuw werd hij nog als amulet her en der in Europa gedragen en ook het plukritueel werd nog wel gedaan. (De Cleene 111)
– Ook goed om te lezen: Anne Van Arsdall, Helmut W. Klug, Paul Blanz – The mandrake plant and it’s legend a new perspective
https://www.whitedragon.org.uk/articles/mandrake.htm
https://www.rcpe.ac.uk/journal/issue/journal_36_3/W_Lee_2.pdf
https://core.ac.uk/download/pdf/229401822.pdf
https://www.yumpu.com/de/document/read/3358239/die-alte-heydnische-abgottische-fabel-von-der-alraun-sapientia
http://volkoomen.nl/M/Mandragora.htm
The post De bizarre geschiedenis van de alruinwortel (mandragora officinarum) first appeared on Abe de Verteller.
]]>The post De magie van de paddenstoel en de extase van de vliegenzwam first appeared on Abe de Verteller.
]]>De stoel van een pad
Paddenstoel betekent letterlijk stoel van een pad. Ook in het Engels is er de naam ‘toadstool’. Hierbij is het specifiek de benaming voor een giftige paddenstoel. Zowel de pad als de paddenstoel werden gezien als zeer giftig. De pad werd ook gezien als een heksendier. Deze dieren – zoals katten, vleermuizen als padden – waren in werkelijkheid vermomde duivels. Het is waarschijnlijk niet toevallig dat zowel de vliegenzwam als sommige soorten padden een hallucinogene substantie op hun huid hebben. Hallucinogene stoffen vervormen en veranderen de werkelijkheid en laten je zo buitengewone dingen zien of ervaren. Dit werd door vorige generaties veelal geïnterpreteerd als duivels en giftig!
Stinkzwam en heksenboter
Een van de beruchtste paddenstoelen is de stinkzwam. Als het vruchtbeginsel boven de grond komt heet dit een ‘duivelsei’ of ‘heksenei’. Het wordt soms gebakken en gegeten als afrodisiacum. Als het er stinkend en in volle glorie staat leidt de vorm tot onzedige associaties. In het Latijn wordt hij daarom de ‘phallus impudicus’ genoemd oftewel de schaamteloze penis. In Nederland wordt hij soms de heksenpenis genoemd. Heksen zouden de verleiding niet kunnen weerstaan om er schrijlings op te zitten en een bevruchting zou dan leiden tot een duivelskind. In het Victoriaanse Engeland werd de stinkzwam zo aanstootgevend gevonden dat ene ‘aunt Etty’ ze methodisch uit het bos verwijderde en vernietigde voordat onschuldige jonge maagden ze zouden zien en op onzedige gedachten zouden kunnen komen. (1)
Een minder bekende zwam is de heksenboter. Deze slijmzwam ziet er uit als een fel gele klodder smurrie op een oude boomstronk. Zijn naam heeft hij gekregen van het volksgeloof dat heksen ‘s nachts op een magische wijze boter stalen. Soms verloren ze tijdens hun heksenvlucht wat van die boter en dat viel dan onderweg op de grond. Anderen beweren dat het niet om boter gaat, maar om heksensnot..
Ook is er de heksenkring, een kring van paddenstoelen waarvan wij nu weten dat zij ontstaat door de radiale groei van de ondergrondse draden van het mycelium. In het volksgeloof zouden ze ontstaan zijn omdat de heksen er in de nacht een wilde rondedans hielden. Het is een gevaarlijke plek, wie in een heksenkring stapt, kan er niet zomaar weer uit komen. Je zou er ook ziek van kunnen worden. In Keltische streken waren het juist de elfen die deze kringen hadden gemaakt door middel van hun rondedans. Via de elfenkring kon je toegang krijgen tot de elfenwereld. Velen vonden die toegang, maar weinigen kwamen terug. Het is dus oppassen geblazen met die zwammen! (2)
Toch is het niet alleen maar kommer en kwel met die paddenstoelen. De oude Grieken noemden ze het ‘voedsel van de Goden’ en de Romein Ovidius schrijft in zijn Metamorfosen dat in het begin van de wereld de mensen voortkwamen uit paddenstoelen die na de regens ontstonden.
Vooral in Oost-Europa vinden we positievere verhalen rondom paddenstoelen. Een Hongaarse heiligenlegende zegt bijvoorbeeld dat de paddenstoelen een heilige oorsprong hebben: sint Petrus wandelde met Jezus in het bos en probeerde wat brood te eten. Hij moest het echter telkens uitspugen om op een vraag van Jezus te kunnen antwoorden. Overal waar hij het brood uitspuugde ontstonden er paddenstoelen. (3)
Paddenstoelen en kabouters
Natuurlijk wordt de paddenstoel (en vooral de vliegenzwam) nog het meest geassocieerd met de kabouter. Dit zou te maken kunnen hebben met het volksgeloof in paddenstoelengeesten. Als er in Siberië iemand van de vliegenzwammen heeft gegeten dan kan hij praten met de zwamgeesten. Deze geesten hebben meestal een dwergvorm, maar zij lijken ook enigszins op de paddenstoel zelf. Dichterbij huis komt een vergelijkbaar volksgeloof voor in het Oostenrijkse Stiermarken. Hier wordt geloofd aan vegetatiegeesten met de naam ‘Schwammseelen’ (zwammenzielen) of ‘Schwamzwergeln’ (zwamdwergen). Zij helpen bij de groei van de paddenstoel. Ook kunnen ze je helpen bij het vinden van zwammen, je moet dan aan ze offeren en de juiste formule zeggen. Ook de elfen van Ierland verstoppen zich soms achter paddenstoelen of kunnen zich in paddenstoelen veranderen. (4)
De betekenis van de vliegenzwam
Na al dit gezwam wordt het hoog tijd om de meest archetypische der paddenstoelen te introduceren, degene die qua folklore, mythologie en symboliek boven alle andere zwammen uitsteekt en dat is natuurlijk de vliegenzwam (amanita muscaria)! Bijna iedereen kent deze rode paddenstoel met witte stippen, al was het maar van het volksliedje over kabouter Spillebeen en de talloze kinderboekjes met prenten van kabouters in paddenstoelenhuizen. Volgens sommigen zou je inderdaad bij het nuttigen van deze zwam kabouters – of andere natuurgeesten – gaan zien. Wellicht wordt hij daarom in verschillende landen, de gekke paddenstoel of de paddenstoel van de gekken genoemd.
Het woord ‘vliegenzwam’ slaat waarschijnlijk op een middeltje dat vroeger van de vliegenzwam werd gemaakt om er vliegen mee te doden. Een volkse benaming van de vliegenzwam is ‘vliegendood’. De zwam werd in de melk gekookt en gemengd met wat stroop of suiker omgekeerd op een schoteltje gelegd, om zo de vliegen aan te trekken. Deze stierven vervolgens. Ook al is de zwam voor insecten giftig, voor de mens geeft de vliegenzwam bij matig gebruik vooral hallucinaties, bij een te grote inname kan het wèl giftig zijn voor de mens. (5)
De vliegenzwam en Wodan
Het ‘vliegen’ van de vliegenzwam zou echter ook kunnen slaan op de trance die het eten van deze hallucinogene paddenstoel teweeg brengt. Het zou je zo de sensatie kunnen geven dat je vliegt! Er wordt geclaimd dat de vliegenzwam het oudste hallucinogene middel van de mensheid is.
In een Oostenrijkse sage wordt verteld dat Wodan als leider van de Wilde Jacht tijdens de midwinter op zijn witte paard door de lucht rijdt. Omdat hij achtervolgd wordt door demonen moet het paard enorm zijn best doen om ze voor te blijven. Hij schuimbekt van de inspanning en uit de rood-witte vlokken speeksel die op de grond vallen ontstaan – na negen maanden – paddenstoelen. Niet zomaar een paddenstoel, maar die rode met witte stippen, de vliegenzwam! (6) Mogelijk is dit korte verhaal een aanwijzing dat ook in Europa de vliegenzwam gebruikt werd als een ritueel extatisch middel.
Om dit aannemelijk te maken moet ik deze sage vergelijken met een mythe uit de Edda èn met een sjamanistisch ritueel. In de IJslandse Edda (dertiende eeuw n.o.j.) vinden we het verhaal over de roof van de mede. Hierin gaat Odin – die gelijk te stellen is met Wodan – op zoek naar de mede omdat deze hem een wijze en een dichter zou maken. Odin steelt deze heilige honingdrank uit een berg door eerst de reuzin die de drank bewaakt te verleiden en vervolgens de drie ketels met mede in zijn mond te gieten. In de vorm van een adelaar vlucht hij met de buit terug naar de Asgaard. Hij wordt achtervolgd door de woedende reus Suttung die eveneens de vorm van een adelaar aanneemt. In zijn haast verliest hij enkele druppels. Hij poept of plast deze druppels uit! De rest spuugde hij uit in drie vaten. Odin deelt dit vocht uit aan de ware dichter. Het gemorste of geürineerde deel is echter voor de rijmelaars en de kromdichters. (7) Ook in dit verhaal wordt Odin door een vijand achterna gezeten. Dit keer is het niet het paard, maar de God zelf die iets kostbaars morst. Verder is de vliegenzwam hier vervangen door de mede. Het vult de oude sage aan door het nut aan te duiden van de gave van de God of het nu om mede of om de vliegenzwam gaat: het geeft je inspiratie en wijsheid.
De urine van de sjamaan
Voor het soort inspiratie waar hier op wordt geduid moeten we naar Siberië. De sjamanen uit deze streek kennen het idee dat de vliegenzwam voortkomt uit het speeksel van de hemelgod. In een verhaal uit Kamtsjatka ontstaan de eerste vliegenzwammen uit het spuug van de Schepper. Grote Raaf, de helper der mensheid, ziet dit en eet het direct op. Hierdoor voelt hij zich vreemd, begint te dansen en wordt zo helderziend. Deze gave draagt hij over aan de Korjaken, de mensen van Kamtsjatka.
Deze gave is niet bestemd voor iedereen: meestal is zij voorbehouden aan de sjamanen. Als zij in een extase willen komen en uit hun lichaam willen treden om in contact te komen met de geestenwereld, kunnen ze daarvoor de vliegenzwam gebruiken. Zij kunnen dan ook communiceren met de geest van de vliegenzwam. De methode van bereiding is erg interessant. Soms moet zij eerst voorgekauwd worden door de vrouwen en is zij dus vermengd met speeksel. In andere voorbeelden wordt verteld van het gebruik van urine: de oppersjamaan eet drie tot zeven gedroogde paddenstoelen en de andere deelnemers in het ritueel drinken – na enkele uren – zijn urine! Deze urine bevat nog alle werkzame bestanddelen van de paddenstoel. In deze trance beklimmen zij de kosmische boom in de vorm van een berk die hen naar de onder- of bovenwereld brengt. De vliegenzwam groeit – niet toevallig – vaak onder berkenbomen. (8)
De wijsheid van Odin
Het is opmerkelijk dat juist Odin (Wodan) een connectie heeft met de vliegenzwam. Hij is een veelzijdige godheid, hij is god van oorlog, magie, dichtkunst en wijsheid, maar hij heeft ook sjamanistische trekken. Van hem wordt gezegd dat hij – net als een sjamaan – zijn lichaam kan verlaten om als vogel, vis of slang naar verre landen te reizen. (9) De mede is mogelijk een opvolger van de vliegenzwam als extatisch middel om tot grote inspiratie te komen. Volgens de mythe over de mede mogen de ware dichters van de drank drinken, de rijmelaars echter slechts van de urine. Iets vergelijkbaars komen we tegen bij de Siberische sjamaan en zijn leerling, echter dan met de vliegenzwam! In dit geval heeft dit gebruik ook werkelijk zin, omdat er in de urine nog werkzame hallucinogene bestanddelen zitten. Natuurlijk bewijzen deze verhalen niets over het gebruik van de vliegenzwam in Europa, maar het geeft toch te denken, zeker als je beseft dat ook de sjamanen uit Lapland tot in de achttiende eeuw gebruik maakten van de vliegenzwam. (10)
De vliegenzwam en de kosmische boom
Door middel van de geest van de vliegenzwam wist de sjamaan de kosmische boom te beklimmen en hem te gebruiken als rijdier naar andere werelden. De vliegenzwam groeit vaak onder de berk of de spar en dat maakt hem deelgenoot van de symboliek van deze bomen. Omdat deze bomen in Siberië worden gezien als de kosmische boom zou je de vliegenzwam zelf als een mini-kosmische boom kunnen zien. Net als de bomen kan hij – door zijn entheogene werking – het voertuig zijn om zowel naar de bovenwereld als naar de onderwereld te reizen. (11)
Nu is het opmerkelijk dat er in een aantal middeleeuwse fresco’s en miniaturen afbeeldingen te zien zijn van Adam en Eva naast een boom die verdacht veel op een paddenstoel lijkt. Soms is de gelijkenis meer met de vliegenzwam en soms meer met het – psylocybine bevattende – kaalkopje. De meest genoemde voorbeelden zijn een fresco in de Plaincourault kapel te Merigny (rond 1300), de deuren van de kathedraal van Hildesheim (1015) en de muurschildering van de apsis van sint Sadurni te Osormont (1125-1150).
Een theorie rond deze merkwaardige afwijking van het bekende beeld van de ‘boom van kennis van goed en kwaad’, is dat de paddenstoel – de vliegenzwam of het kaalkopje (psylocybe) – bij heeft gedragen aan de bewustzijnsverschuiving in de mens die er uiteindelijk voor heeft gezorgd dat hij het Paradijs moest verlaten. Een vergroot bewustzijn gaf de impetus tot zelfkennis en de ontwikkeling van een ego die de mens uiteindelijk ‘fataal’ werd en hem apart zette van de andere dieren. (12)
Conclusie
Het heeft ervan dat alle paddenstoelen iets van het magische aura van de vliegenzwam hebben overgenomen. De vliegenzwam werd gezien als heilig en misschien zelfs goddelijk door zijn invloed op het bewustzijn als hij gegeten wordt. Echter het kunnen reizen in de geest, kreeg almaar meer restricties. Het werd voorbehouden aan de sjamaan of priester en vervolgens – in de christelijke periode – mocht ook deze niet meer in de geest gaan. Met het groeiende taboe op bewustzijnsverschuiving veranderde ook de perceptie van de paddenstoel van een heilige tot een giftige en duivelse plant. In de mycofiele landen is deze verschuiving niet te zien. Hier kwam de focus te liggen op de eetbaarheid van vele paddenstoelen. Het zien van de zwamgeesten en het ervaren van een vliegsensatie door het nuttigen van de vliegenzwam werd in onze cultuur een aardig verhaaltje voor de kinderen met kabouters en heksen op de bezemsteel. Dat er een diepere betekenis onder de folklore en de kinderrijmpjes ligt werd – handig genoeg – vergeten.
Abe van der Veen
http://volkoomen.nl/A/Amanita.htm
https://www.mushroomstone.com/somaintheamericas.htm
Loffe, Dennis G. – The grand narrative of the Mukhomor
Dugan, Frank – Fungi, folkways and fairy tales
De andere inheemse hallucinogene paddenstoel is het kaalkopje.
Voor mij is er niet één ultieme godendrank of godenspijs, maar is elk middel dat kan helpen om toegang te verschaffen tot de geestenwereld een entheogeen, oftewel een middel dat je dichterbij de goden brengt en daarmee een godendrank of spijs. Dan kan het om vliegenzwam gaan, maar ook om zijn opvolger de mede of de daaropvolgende wijn. In andere culturen was het de peyote, ayahuasca, psylocibe etc. Het lijkt me wel dat de vliegenzwam effectiever zal zijn geweest dan de alcoholische substantiën. Dit levert wel een raadseltje op, waarom deze toch uiteindelijk vervangen is.
The post De magie van de paddenstoel en de extase van de vliegenzwam first appeared on Abe de Verteller.
]]>The post De symboliek van de roos first appeared on Abe de Verteller.
]]>De roos werd door de Griekse dichteres Sappho al ‘de koning(in) der bloemen’ genoemd. In een Indiase mythe kibbelen de goden Brahma en Vishnu erover welke bloem de mooiste is: de roos of de lotus? Toen Vishnu aan Brahma een prachtige roos liet zien was hij overtuigd. De roos is de mooiste der bloemen! Vervolgens schiep hij uit honderden rozenblaadjes de godin Lakshmi als bruid voor Vishnu.
Waarom is nu juist de roos verkozen als koningin, de mooiste der bloemen? Dit heeft onder andere te maken met haar oorspronkelijke vorm van vijf witte of roze blaadjes rondom het hart van de bloem. Het type roos zo wij die nu kennen ontstond pas vanaf de achttiende eeuw. Toen ging men de roos in deze streken kweken en cultiveren en kreeg zo haar myriade aan vormen. Rond 1800 werd de rode roos gekweekt, daarvoor was zij rose of wit. Toch komt de naam van de roos van het Griekse ‘rhoden’ wat rood betekent. (1)
Het ontstaan van de roos
De roos is gewijd aan meerdere grote godinnen: aan Cybele en Isis, Frigg, Venus en Aphrodite. Een beeld van de godin Cybele werd jaarlijks door de straten van Rome getrokken en bedolven onder rozen. Apuleius vertelt in zijn roman ‘De gouden ezel’ dat hij (na zijn transformatie in een ezel) zijn menselijke gedaante terug kreeg door het eten van de rozenkrans uit een processie ter ere van Isis. Hij dankte daarna deze godin. De wilde hondsroos is gewijd aan Frigg, de vrouw van Odin, deze heet nog steeds Friggdorn in Germaanse landen. (2)
De roos als bloem van de liefde is gewijd aan de godin van de liefde Venus/Aphrodite. Zoals Venus de mooiste is der godinnen, zo is de roos de mooiste der bloemen. Toen Venus ontstond uit het schuim van de zee (dit schuim ontstond uit de genitaliën van Uranus toen die in zee werden geworpen) veranderde het schuim dat terecht kwam op de aarde in de eerste rozen. Er wordt ook gezegd dat de roos is ontstaan uit de ster van Venus, de avondster (‘Stella Veneris’). Ze zouden rood zijn geworden doordat Eros – de zoon van Aphrodite – tijdens zijn dans nectar of wijn morste op de bloem.
Volgens een Gnostische tekst uit de derde eeuw n. Chr. was de roos de eerste bloem op aarde. Zij werd gemaakt van het maagdelijke bloed van Psyche, nadat zij had gevreeën met Eros. Ook wordt er verteld dat de rode rozen ontstaan zijn uit het bloed van Adonis en de witte rozen uit de tranen van Aphrodite uit verdriet om zijn dood. In de christelijke folklore waren de rozen in de tuin van Eden oorspronkelijk wit, maar toen Eva bij haar verbanning een roos meenam veranderde deze spontaan van kleur en werd rood. Een teken van haar verloren onschuld en maagdelijkheid. (3)
Als late lentebloem is hij te zien als een teken van de geofferde vegetatiegod die in het voorjaar terugkeert. Ook Jezus is te zien als een dergelijk offer: in de folklore wordt gezegd dat Jezus’ doornenkroon gevlochten is van rozentwijgen en de middeleeuwse geleerde Albertus Magnus vertelt dat zijn druppels bloed die onder het kruis op de grond vielen veranderden in rode rozen. (4)
De Rosalia: de roos als dodenbloem
De roos werd door haar associatie met de jong gestorven schone lentegod ook een symbool voor de dood en dan vooral als deze dood een jongeling betrof.
Tijdens de Romeinse Rosalia (rozenfeesten) in de meimaand werden er rozenkransen gelegd en rozen gestrooid op de graven. De Rosalia was een feest om de doden te gedenken. De rode rozen waren wellicht een teken van de tuin van Venus (of de eilanden der gelukzaligen) waar de zielen van de gestorvenen als kleine ‘eroten’ rondvlogen. Door middel van het offeren van rozen werden ze een veilige reis naar die plek toegewenst.
Romeinse keizers zoals Nero en Heliogabalus lieten ook veelvuldig en in enorme hoeveelheden met bloemblaadjes (waaronder meestal veel rozen) strooien tijdens hun orgiën. Dit feestelijk gebaar eindigde bij Heliogabalus echter in een drama toen enkele gasten stikten onder de grote hoeveelheid bloemblaadjes. (5)
Rozen werden al op de graven geplant door de heidense Germanen en ook later nog op vele kerkhoven in Europa. De dodenakker van kinderen wordt in Zwitserland het rozentuintje genoemd. Ook het slagveld heet wel een rozengaarde. Als iemand een witte roos op zijn stoel aantreft dan werd dit gezien als een teken van zijn naderende dood. (6)
Sub Rosa: De roos als teken van vertrouwelijkheid
In een Griekse mythe wordt verteld dat de liefdesgod Eros aan Harpokrates de eerste roos gaf opdat hij zou zwijgen en het – soms indiscrete – gedrag van zijn moeder Aphrodite niet zou verklappen. Harpokrates was bij de Grieken een god van de stilte. Deze vertrouwelijkheid werd ‘sub rosa’ genoemd en was mogelijk al een onderdeel van de mysteriën van Venus, want van de ingewijden in een mysteriegodsdienst werd verwacht dat men zweeg over alles wat er tijdens de rite meegemaakt was. Zo werd de roos een symbool voor geheimhouding en vertrouwelijkheid.
De frase ‘sub rosa’ betekende dus al in de Romeinse tijd ‘in vertrouwen’. In feestzalen werden schilderingen van rozen aangebracht als teken om datgene wat onder invloed van wijn gezegd was vertrouwelijk te houden. Ook hingen de Romeinen rozenslingers aan de zoldering van vergaderzalen als teken dat de gesprekken op die plek vertrouwelijk waren. (7)
Dit beeld van de roos als teken van vertrouwelijkheid en discretie bleef voortbestaan in de Middeleeuwen. Rozen werden gebeeldhouwd in kloosterzalen en raadskelders, telkens om aan te duiden dat hier geheime besprekingen – ‘sub rosa’ – werden gehouden. In de zestiende eeuw liet paus Adrianus VI (de enige Nederlandse paus! 1522-1523) bij decreet de roos als symbool van zwijgzaamheid boven de biechtstoelen in de katholieke kerk aanbrengen. (8)
De roos van vlees
Door de associatie van de roos met Venus en Aphrodite werd de bloem het teken van liefde. Maar hierbij blijft het de vraag om welke liefde dit gaat. Zij is als Aphrodite Pandemos de godin van de vleselijke liefde en als Aphrodite Urania de godin van de etherische, hemelse liefde. De roos werd gedragen door haar priesteressen. Dit ging soms om priesteressen die ook deden aan sacrale seks. Mogelijk ging het zich tooien met rozen daarom langzamerhand over op vrouwen die seks hadden voor geld. De roos zelf werd in de Romeinse tijd o.a. gezien als een middel om wellust op te wekken, ze werd voor dat doel in en op de vrouwelijke geslachtsdelen gelegd. Ook publieke vrouwen tooiden zich in de Romeinse tijd nogal eens met rozen. Bijvoorbeeld op 23 april tijdens het wijnfeest de Vinalia: ter ere van Venus tooiden de lichtekooien zich dan met rozen en mirte. Zij offerden deze bloemen aan de godin in ruil voor schoonheid en populariteit. (9)
Nu kwam seksualiteit, en daarmee ook Venus in de middeleeuwen in een kwade reuk te staan. Bordelen werden toen soms Venustempels genoemd en prostituees noemde men wel ‘Venusdiertjes’. Ook in de middeleeuwen waren de publieke vrouwen te herkennen doordat zij rozen droegen. Dit werd in deze periode echter gezien als een teken van schande. De Franse laatmiddeleeuwse schrijver Pierre Col zegt dat de roos een teken is van de vulva en de Sufi-dichter Fariduddin Attar (12e eeuw n. Chr.) bezingt de roos als symbool van de erotische liefde: ‘Ik denk aan niets anders dan de roos, ik wens niets anders dan de robijnen roos.’ ‘Haar roosje plukken’ is al sinds de zestiende eeuw een eufemisme voor de ontmaagding van een jonge vrouw, waarbij de roos een aanduiding is voor de vagina. (10)
De maagdelijke roos
Mogelijk is dit gegeven nog ouder. In het – destijds – uiterst populaire gedicht ‘Roman de la Rose’ van de troubadour Jean de Meung (dertiende eeuw) gaat een jongeman in de maand mei op zoek naar de ‘Roos’. Hij belandt in een prachtige tuin vol met bloemen. Voor hem is deze tuin te vergelijken met het paradijs en zijn minnares met een roos. Natuurlijk wil hij deze maar al te graag plukken. Hier staat de roos in ieder geval voor de romantische liefde en wellicht ook voor de ontmaagding.
Al in het oude Rome werden de maagdelijke meisjes getooid met rozen op het feest van de god Hymen. In de zestiende-eeuwse Schotse ballade van Tam Lin waagt de jonge Janet zich in een verboden woud en bij een bron ziet zij een rozenstruik en plukt dan een roos. Vlak daarna ontmoet zij de elfenprins Tam Lin die haar diezelfde nacht nog ontmaagd. Haar roosje is geplukt.. (11)
De mystieke roos
Hier tegenover staat de roos als teken van hemelse en pure, maagdelijke liefde. In de middeleeuwen werd de roos gewijd aan de maagd Maria. In haar litanie wordt zij o.a. de ‘mystieke roos’ genoemd. Het woord mystiek betekent geheimzinnig en komt van de mysteriën (zoals die van Cybele, Isis en Demeter), dus alleen bedoeld voor de ingewijden en geheim voor de leken. Het embleem van het mystieke genootschap van de Rozenkruisers is de roos in het midden van een kruis, dus op de plaats van het hart van Christus. Dat is de plaats waar men wakker kan worden voor het geestelijk beginsel dat als een rozenknop in ieder leeft. (12)
De Italiaanse dichter Dante (1265-1321) schrijft in zijn ‘La divina comedia’ over de ‘hemelse roos’ waarin het hemels paradijs de vorm heeft van een stralende, witte roos: de zogenaamde ‘Candida Rosa’. In het midden daarvan zetelt Maria als koningin van de hemel, met rondom haar de gezegende zielen, waaronder ook zijn geliefde Beatrice. Dante was de eerste die het symbool van de witte roos gebruikte om het hemels paradijs te omschrijven, maar hij gebruikte ook de meer gangbare vorm van een tuin gevuld met rozen. (13)
De roos en de maagdelijke moeder
De ‘hortus conclusus’, de ommuurde rozentuin waarin de maagdelijke Maria verbleef werd afgebeeld als een nieuw paradijs, met nu Maria in plaats van Eva in het midden. Eva ontdekte via het eten van de vrucht van de boom van kennis van goed en kwaad dualiteit en seksualiteit. Zij werd uit het paradijs verdreven en kwam buiten haar centrum, de witte roos werd rood. De bevruchting van Maria in de ‘hortus conclusus’ ging via de Heilige Geest, de lelie en de engel Gabriël. Zij werd zwanger van Jezus terwijl de muur van haar tuin omsloten was oftewel haar baarmoeder bleef ongeopend. In de apocrieven werd Anna – de moeder van Maria – zwanger door te ruiken aan een roos, ook zij kreeg een kind en bleef tegelijk maagd. Maria moest maagdelijk/zonder erfzonde zijn en zelf ook uit een maagd geboren worden. Dit is een grote paradox. Ook de grote godin Hera kent zo’n paradox; ondanks haar huwelijk met Zeus blijft zij toch eeuwig maagdelijk. Door zich jaarlijks te wassen in een bepaalde bron herstelt zij haar maagdelijkheid. Het hymen is weer intact. Hoe is zoiets mogelijk? De pijl van Amor treft wel degelijk doel en raakt de ‘roos’. Alleen deze ‘mystieke’ roos heeft haar ingang niet in de fysieke vagina, maar in het geestelijke hart. Door middel van de sacrale liefde vindt een geestelijke bevruchting plaats. Het kind dat hieruit ontstaat, zal zonder zonde zijn en blijven. De erfzonde van Eva wordt door Maria ongedaan gemaakt. (14)
De roos en het mystieke huwelijk
In die staat vindt de volgende onmogelijkheid plaats: het kind en/of de minnaar van de godin gaat dood, maar kan toch weer herleven. Christus gaat dood en komt weer tot leven om zo verlossing te brengen aan de mensen. Adonis sterft en komt dan terug uit de onderwereld en brengt zo de lente en het nieuwe jaar. In de traditionele Engelse ‘mummers’ dans genaamd ‘De roos’ wordt ook op symbolische wijze een dood en herleving weergegeven: In de dans wordt met vijf zwaarden een vijfster gemaakt waardoor de ‘jonge dwaas’ zijn hoofd moet steken. Dit is de ‘roos’, het centrum met vijf punten/bloemblaadjes. Hij wordt symbolisch onthoofd, maar zal herrijzen doordat hij een elixer toegediend krijgt met de naam ‘dauwdruppel in de roos’. Dit staat symbolisch voor het zaad in de vagina, maar op een dieper niveau staat het voor de geestelijke eenwording van het mannelijke in het vrouwelijke. De vijfster als pentagram staat voor de wereld van de vijf zintuigen, wie van buitenaf de roos aanschouwd valt in de valkuil van de materiële wereld. Hij wordt onthoofd; het hoofd wordt door het zwaard als symbool voor de wereld van de gedachten gescheiden van het lichaam. Alleen de diepe wederzijdse doordringing van twee geliefden tijdens het mystieke huwelijk (denk aan de ‘chymische Hochzeit’ van Christian Rosencreutz, de legendarische stichter van de Rozenkruisers) waarin de dauwdruppel in de roos komt kan de ziel wekken uit de semi-dood om wedergeboren te worden in een hoger bewustzijn. Nu wordt de roos van binnenuit ervaren. De tijd van het nieuwe paradijs is aangebroken! (15)
Conclusie
Al deze symboliek was bestemd voor de ingewijden van de mysteriën en dus geheim: ‘sub rosa’. Wie deze geheimen toch openbaart gooit ‘paarlen voor de zwijnen’ of ‘rozen voor de ezels’. In de ‘chymische Hochzeit’ wordt dat al in het titelblad geadviseerd, toch is dat precies wat Apuleius doet in zijn roman. (16) Hij eet als ezel de rozenkrans van Isis en wordt weer mens! Echter niet zomaar een mens, een ingewijde in de mysteriën van Isis, de godin van de roos. Ook degene die bidt met het gebedssnoer de ‘rozenkrans’ – en gebeden doet ter ere van Maria – overdenkt de mysteriën van de maagdelijke moeder en de zoon die sterft en toch leeft. (17) Wie op deze rozen mediteert en kauwt kan het geheim doorgronden. Hij weet het logge fysieke lichaam te ontstijgen om te komen in de paradijselijke rozengaarde waar de maagd toch moeder en minnaar is en de jong gestorvene zich nog nooit zo levend heeft gevoeld! De roos staat in het centrum van deze symboliek en is daarmee de mooiste bloem, de koningin der bloemen!
Abe van der Veen
Andere interessante weetjes:
Geopend is de roos het de vrouw in haar volle bekoorlijkheid. De maagd is echter een roosje in de knop.
Op rozen zitten, over rozen gaan, slapen als een roos = Roos als teken van gelukzaligheid.
Je krijgt mooie blozende wangen bij het kind als je zijn badwater onder een rozenstruik giet, of anders het menstruatiewater bij de eerste menstruatie.
Mogelijk is de stekel waarmee Brynhilde en Doornroosje in slaap vallen een stekel van een roos.
Uit het bloed van Adonis zou de Adonisroos ontspruiten. In het voorjaar meestal anemonen gebruikt in de zomer werd het gevierd met rozen.
Een Duitse sage zegt dat de duivel langs de haagroos weer omhoog naar de hemel probeerde te klimmen. Toen boog god de rozentakken naar beneden en zo hangen ze nu nog.
De wilde roos of egelantier was een zinnebeeld van jonge liefde, en werd geplukt door de jongeman die zo zijn gevoelens kenbaar maakte. Op de eerste mei kan je voor het venster van je geliefde een mei planten. Doe je dat van egelantier dan is dat dus de jonge liefde.
De roos is bij de Arabieren ontstaan uit een zweetdruppel van Mohammed.
De sage van de H. Elisabeth van Thüringen die brood meenam voor de armen dat veranderde in witte rozen.
Cupido werd gestoken door een bij toen hij aan een roos rook, Aphrodite plaatste die stekel daarna op de roos.
Witte rozen werden rood doordat Venus haar blote voeten prikte aan een roos, haar bloed kleurde de bloem rood.
De rozentuin van Laurin de elfenkoning is zijn grote trots met de mooiste rozen, die betoverend lekker ruiken. Niemand mag eraan komen. Wie dat wel doet moet zijn linkerhand verliezen. Hij rooft Similde de dochter van de koning op de eerste mei. Hij denkt veilig te zijn met haar in zijn rozentuin omdat hij zijn onzichtbaarheidsgordel draagt. Toch wordt hij ontdekt door ridders vanwege de bewegingen die de rozen maakten als hij er langs liep. Sindsdien is de tuin alleen te zien in de schemer. Het staat ws voor de roze-rode gloed van een Alpenkam die juist te zien is in de schemering. https://en.wikipedia.org/wiki/King_Laurin
Bij de rozenkruisers verwijst de roos naar het geestelijke onsterfelijke beginsel dat zich bevind ter hoogte van het fysieke hart. Het staat ook bekend als de goddelijke vonk, de geestvonk, het oeratoom, de parel of de lotus. Als dit beginsel nog niet werkzaam is, wordt er wel gesproken over de rozenknop. Deze kan openbloeien op het kruispunt van de horizontale en de verticale balken van het kruis, dat een symbool is voor de mens. De horizontale balk van het kruis verwijst naar het leven in deze wereld, de verticale naar de instroming van het goddelijke licht dat in de wereld straalt.
William Shakespeare: “What’s in a name? That which we call a rose by any other name would smell as sweet.” Romeo en Juliette 2-2
In the Tarot the rose is considered a symbol of balance. It expresses promise, new beginnings, and hope. Its thorns represent defense, physicality, loss, thoughtlessness. In the major arcana the rose appears on the Magician, Strength, Death and Fool cards. All of these cards hold strong meanings of balance and equilibrium.
De wilde roos vormde met zijn vijf bloemblaadjes een natuurlijk pentagram. Zij was overal gewijd aan de godin. Stond bekend als de bloem van Venus en werd gedragen door haar priesteressen. Arabische mystici hadden het over het paradijs Gulistan:”de rozengaarde. Het paradijs was gecentreerd rondom deze roos van liefde.
La rose is metafoor in Frankrijk voor het maagdenvlies. Bij de troubadours en de Arabische dichters is de roos metafoor voor de vagina. Walker 433
De alchemistische roos: rood en wit als symbool van de heilige baarmoeder.
Het rozenvenster in Chartres keek uit naar het westen (richting van het paradijs), heette de roos van Frankrijk en had Maria in zijn centrum. Maria werd aangesproken als de roos, de rozentuin, rozenkrans of mystieke roos. Walker 866
De ‘mummers’ dans in Engeland genaamd ‘de roos’ Waarbij vijf dansers een vijfpuntige ster van zwaarden over een ‘slachtoffer’ maken. Deze dwaas wordt symbolisch onthoofd en weer herrezen door een elixer genaamd ‘de dauwdruppel in de roos’. (eufemisme voor het zaad in de vagina) Dauw staat voor zaad (al in het Hooglied) Zoals de roos dauw ontvangt zo ontving Maria’s ziel de hemelse dauw en werd zwanger van Jezus (Meister Eckhart) Er werd bij de dans gezongen: ‘ring around the rose wreath’, of ‘ring, ring a rosy, pocketfull of posies, atchoo, atchoo, all fall down’.
https://en.wikipedia.org/wiki/Rose_(symbolism)
The post De symboliek van de roos first appeared on Abe de Verteller.
]]>The post De eik: koning van het woud first appeared on Abe de Verteller.
]]>De eik is gekoppeld aan de zevende maanmaand in de Keltische bomenkalender. Hij heerst over de periode van tien juni tot en met zeven juli, waarin ook de Midzomer valt. In de natuur heersen de mannelijke krachten van activiteit en extraversie. Zijn latijnse naam Quercus Robur betekent de robuuste eik. Hij is één der mannelijkste bomen: het type ruwe bolster, blanke pit. Met zijn ruige bast, vruchtbare eikels en stevige stam, is het een man onder de bomen. Hij is dan ook gewijd aan de meest mannelijke goden; die van donder en bliksem! De eik is gewijd aan de oppergod van vele volkeren: aan Taranis bij de Kelten, Perkunas bij de Slaven, Donar of Thor bij de Germanen, Jupiter bij de Romeinen en aan Zeus bij de Grieken. (1) Dit zijn allemaal hemelgoden gewapend met bliksemschichten en/of donderhamers.
De eik als koning
Het is niet zonder reden dat een dergelijke boom verkozen werd tot koning van het woud. Geen rijk kan zonder een heerser en zo verkozen goden en mensen, maar ook dieren en planten hun koning. De landdieren hebben koning leeuw, de vogels hebben koning adelaar en de bomen hebben koning eik! Hij moet deze eer echter wel delen met een prikkelbaar heerschap: koning hulst. Eik en hulst hebben het jaar opgedeeld. Van midzomer tot midwinter regeert de hulst. Dat is de periode van afname waarin de zon telkens verder naar de horizon zakt. De eik volgt hem op van midwinter tot midzomer. Dat is de periode van groei waarin de zon telkens hoger aan de hemel staat. Zo strijden zij elk jaar met elkaar in een gevecht, met een voorspelbare afloop. Dit gevecht wordt in de rituelen uitgebeeld en wordt op vele manieren in verhalen verteld. In het artikel over de hulst vertel ik meer hierover.
Eik en bliksem
Als je je afvraagt wat een eik toch te maken heeft met die donder- en bliksemgoden dan kan ik je antwoord geven: Zelfs nu is een onweer met blikseminslag en vooraf gegaan door waarschuwende donder, een indrukwekkend schouwspel. Stel je voor hoe angstaanjagend en afschrikwekkend het geweest zal zijn voor onze voorouders! Alle kracht van de Hemelvader balde zich samen. In één gigantische ontlading werd moeder Aarde met de energie van de bliksem bevrucht. De boom die het vaakst diende als overbrenger van die robuuste kracht, was en is de eik. Het spreekwoord zegt: ‘Eiken moet je wijken, boeken (=beuken) moet je zoeken‘. (2) Als je onder een eik gaat staan tijdens een onweer ben je de goden aan het verzoeken, maar onder een beuk stond je volgens het volksgeloof veilig. Vele eiken vertonen dan ook sporen van blikseminslag en kunnen die klappen blijkbaar goed verduren. Dit wordt soms verklaard door te wijzen op de diepe worteling van de eik. Volgens de Romeinse dichter Vergilius (eerste eeuw v. Chr) zou een gezonde eik net zo diep onder de grond wortelen als dat hij boven de grond met zijn kruin naar de hemel reikt! (3) Ook al is dit wellicht iets overdreven; de eik kan wortelen tot in het grondwater en zo de bliksem des te beter geleiden.
De priesters van de natuurvolkeren – zeker wanneer ze zagen hoe de eik door de bliksem werd getroffen – wisten goed dat deze boom heilig was. De kracht van de hemelgod was op hem neergedaald en iets van die kracht is nog steeds in de boom en in zijn vruchten aanwezig. Deze kracht heeft bij verschillende volkeren een speciale benaming gekregen. Zij heet onder andere: ‘mana’, ‘numen’, ‘prana’, ‘orgon’, ‘chi’ en ‘ki’. Ook al zitten er subtiele betekenisverschillen tussen deze woorden, toch staan zij – voor mij – voor één belangrijk ding: levensenergie. Het was de kunst om de goddelijke kracht, die in de heilige boom was verzameld, te sturen en aan te wenden voor het welzijn van de gemeenschap. Dit probeerden de priesters van vele oude religies. Ik kan hier drie voorbeelden van geven uit de Oudheid.
De gouden tak van Nemi
In een eikenwoud te Nemi in de buurt van Rome was ooit het heiligdom van de bosgodin Diana. Daar stond een heilige eik die bewaakt werd door een priester. Hij bewaakte deze met zijn vege lijf, want degene die een gouden tak – waarschijnlijk een maretak – uit de boom wist te snijden, mocht met hem strijden. Wist deze hem te overwinnen en te doden dan werd hij zijn opvolger en daarmee de nieuwe ‘Rex Nemorensis’ oftewel koning van het woud en echtgenoot van Diana. Deze merkwaardige manier van opvolging van het priesterschap moet eeuwenlang hebben bestaan in dienst van het welzijn en de vruchtbaarheid van de gemeenschap. (4)
De kosmische eik van Dodona
De priesteressen van het heilige en aan Zeus gewijde eikenwoud van Dodona in Griekenland hadden het iets makkelijker: zij gaven orakels aan de mensen. Dit deden zij door middel van een majestueuze, wonderbaarlijke eik midden in het woud. De dichter Aeschylos beschrijft deze boom als volgt: ‘Hij is een niet te geloven wonder, een spijseik met zoete vruchten en altijd groene bladeren’. Met zijn wortels kwam hij tot in de onderwereld en met zijn kruin reikte hij tot in de hemel. Onder de boom borrelde een mysterieuze bron en in de boom woonden zwarte duiven. Als iemand een orakel wilde horen van Zeus waren daar drie methodes voor: De priesteressen keken naar de vlucht van de zwarte duiven in en uit de boom, ze luisterden naar het murmelen van het water in de bron of ze luisterden naar het ritselen van de wind in de bladeren van de eik. Dit zijn in feite drie meditatievormen om in de innerlijke stilte open te staan voor een goddelijke aanwijzing. Op deze drie manieren konden ze de wijze raad van Zeus ontdekken (5).
De maretak van de druïden
Het gebruik maken van de levensenergie van de eik komt het duidelijkst naar voren in het Keltische ritueel van het plukken van de maretak uit de eik. In het ‘nemeton’ – een heilige plek in de wouden van de Kelten – kwamen de druïden bijeen voor hun rituelen. De druïden zijn dru-wyd, dat wil zeggen eiken-kenners. Zij wisten hoe je de kracht van de god die in de eik was neergedaald, voor de mensen moest benutten. De Romeinse schrijver Plinius (eerste eeuw n. Chr.) beschrijft in zijn ‘Naturalis historia’ hoe zij dat deden: de druïden vonden alles dat op de eik groeit, een geschenk van de goden. Vooral de maretak – als hij groeide op de eik – werd als zeer heilig beschouwd. (De maretak groeit maar zelden op de eik, meestal groeit hij in een appelboom of een populier.) Hij werd met veel ceremonieel verzameld op de zesde dag na de nieuwe maan. Een priester klom in een wit gewaad in de boom en sneed met een gouden snoeimes de maretak af. De maretak werd in een witte mantel opgevangen. Zij mocht de grond niet raken, want dan zou alle kracht van de god die in de plant was verzameld in de grond weg vloeien. De maretak zou – in een drank verwerkt – vruchtbaarheid schenken en een tegengif zijn voor alle vergif (6). Zo werd de eik en alles dat groeide in de eik gebruikt voor vruchtbaarheid, genezing en voorspelling.
De eik en het heilig vuur
De eik werd gezien als een axis mundi; een plek waar hemel en aarde elkaar ontmoetten. Het was de taak van de druïden en priesters om een dergelijke krachtplek te lokaliseren en te gebruiken om de goddelijke kracht aan te wenden voor de mensen. Dergelijke plekken waren voor de Grieken, Romeinen en Kelten bestemd voor hun heilige rituelen. Een van de manieren waarop die kracht werd aangeboord was door te draaien. Mogelijk duidt het dru in druïden en dry in dryaden (boomgeesten – vooral van de eik – uit de Griekse mythologie) hierop. Associatief zou je zelfs een link vermoeden met het der in de ronddraaiende derwisjen. Deze geestelijken van het mystieke soefi-geloof draaien om hun as om in extase te raken. Dit doen zij met de rechterhandpalm omhoog om de zegen van god te ontvangen en de linkerhandpalm omlaag om die zegen door te geven aan de wereld.
Door te draaien om je as vindt je het exacte middelpunt. Niet alleen de as van jezelf, maar ook de wereldas. Deze staat gelijk aan de wereldboom; de kosmische eik. Wie kan draaien rond de eik kan de energieën in elkaar vlechten en de stille plek in de orkaan bereiken. Dit draaien was niet slechts een methode om mystieke eenheid te vinden, maar ook – zeer praktisch – een manier om vuur te maken! De alleroudste manier om aan vuur te komen was door te wachten op het geschenk van de hemelgod: de bliksem die insloeg in de eik, die daarmee vuur veroorzaakte. Ergens in de oeroude tijden kwam er iemand die vooruit kon denken, die niet slechts in het hier en nu leefde, maar door had dat je door continue wrijving een dermate grote hitte kon bereiken dat vuur ontstond. Hij of zij deed dit met behulp van een vuurboor in een vuurkom. Beiden werden traditioneel gemaakt van eikenhout. (7) De stamgenoten aanschouwden dit met groot ontzag en zagen dit als een heilige en magische daad. Degene die vuur kon maken werd de druïde (of dryade); de draaier met de vuurboor. In de Griekse mythologie is Prometheus de eerste die het vuur ontdekt. Hij is de fameuze weldoener van de mensheid die het vuur uit de godenwereld stal. Zijn naam betekent ‘de vooruit denkende’ en/of de vuurboor. (8) Het vuur van de eik, gemaakt met de vuurboor van eikenhout, gaf de mensen een eerste aanzet tot beschaving. De betekenis van de naam Prometheus laat dit prachtig zien.
Eik en kerk
De heilige eiken werden vanaf de vroege middeleeuwen gekapt door christelijke missionarissen. Bonifatius zag bijvoorbeeld te Geismar (Duitsland) hoe mensen een grote eik vereerden die gewijd was aan Donar (Jupiter). Hij hakte – volgens zijn hagiografie – de boom in één slag om en de boom viel in vier stukken uiteen. Van het eikenhout bouwde hij een kerk. Dit incident kan je zien als een voorbeeld van het overgaan van de functie van middelaar tussen hemel en aarde van de boom naar een kerkgebouw. Vaak werden de eerste kerken gebouwd van eikenhout. Je vindt dit terug in het Ierse woord voor kerk; dur-thech oftewel eikenwoning. (9)
Nog steeds vind je die oude oorsprong terug in sommige kerken. Pilaren lijken op boomstammen en zijn met ornamenten van eikenloof omkranst. Op onverwachte plekken – onder een kapiteel, onder een leuning van een kerkbank of vanuit een nis – kijkt plots een ‘groene man’ je aan. Het ornament van de ‘groene man’ is een stenen gezicht gemaakt van bladeren, of anders een gezicht waar bladeren uit de mond, neus en ogen stroomt. (10) Het blad bestaat regelmatig uit eikenloof. Is de ‘groene man’ een elf, een vegetatiedemon of de god van de natuur zelf? Niemand weet het zeker. Toch is het verleidelijk om in de ‘groene man’ de geest van de groene vegetatie te zien die zo onverwoestbaar als onkruid altijd weer zijn kop omhoog steekt.
De heilige eik in Nederland
Is er van die oude eikenverering nog iets terug te vinden in het huidige Nederland? Verbazingwekkend genoeg wel! Ik zal hiervan drie voorbeelden geven:
In Overasselt, bij Nijmegen in de buurt, staat een bijzondere eik. Hij is niet heel oud of dik, maar hij kan genezen! Het is de lapjes- of koortsboom. Iedere koortslijder die hier een – in zijn eigen koortszweet gedrenkte – lap in hangt, zal genezen van zijn kwaal. De ziekte wordt via de lap overgenomen door de boom. De koorts wordt geneutraliseerd en afgevoerd. Volgens de legende woonde er in die streken zo’n duizend jaar geleden een roverhoofdman genaamd Walderick. De enige waar hij van hield was zijn schone dochter Heribertha, maar zij kreeg de gevreesde hete koorts. Ondanks allerlei gedokter genas zij niet. Walderick was ten einde raad. Een monnik gaf hem toen het advies om een stuk van haar kleed te scheuren en dat in de oude eik naast zijn huis te hangen. Kort daarna werd Heribertha weer gezond. Walderick ging vervolgens een vroom leven leiden en werd Sint Walrick. Vanaf die tijd zou het gebruik zijn ontstaan om lapjes in de boom te hangen tegen de koorts. Het huis van de hoofdman verdween en in plaats daarvan kwam er een kapel. Nog steeds staat er naast de lapjesboom de ruïne van deze kapel; de Sint Walrickruïne (11). De eik die er nu nog staat is natuurlijk niet de eik van duizend jaar geleden, maar zijn opvolger. Hij wordt echter nog steeds vol gehangen met lapjes. Gevoelige mensen weten dat dit een krachtplek is; een plek die hemel en aarde met elkaar verbindt.
Bij Wolfheze vindt je de Wodanseiken. In de negentiende-eeuwse romantiek was deze naam bedacht voor deze rij met imposante bomen in een schilderachtige omgeving. De eik is traditioneel inderdaad gewijd aan Wodan. De zes tot acht grote eiken, met in de omgeving grafheuvels en ruïnes, vormen een – vooral in de schemering – spookachtig geheel. Vroeger durfde men er ‘s avonds niet voorbij te lopen. Een man die dat toch deed zag de schimmen van werklieden die daar bezig waren huizen te bouwen. Het was het spooksel van iets wat daar honderden jaren eerder had plaatsgevonden. Onder deze eiken werd vroeger recht gesproken. De bladeren van de bomen zouden de aanklagers het recht influisteren. Ook deze plek staat bekend als een krachtplek.
Tot slot staat er in de Sint Lambertuskerk te Meerveldhoven (Noord-Brabant) een dode eikenboom volgehangen met ex-voto’s (voorwerpen die als blijk van dank werden opgehangen vanwege een verhoord gebed. Ze waren van was of metaal en moesten vaak een genezen lichaamsdeel voorstellen.) Deze boom staat daar ter herinnering van een waar gebeurd verhaal uit 1264. Er was een boer op pad gegaan en die zag tot zijn verbazing een Mariabeeldje zitten tussen de takken van een eik. Hij haalde het eruit en nam het mee naar huis, maar de volgende dag was het beeldje verdwenen en zat het opnieuw in dezelfde eik! Dit herhaalde zich nog twee keer. Toen was hij overtuigd: Maria wil in de eik vereerd worden. Vele zieke mensen gingen op aanraden van de boer naar het beeldje in de eik, en werden genezen. Het werd een bekend pelgrimsoord. Na verloop van tijd ging de boom dood, maar in zijn nagedachtenis vind je in de kerk op deze plaats nog steeds een eik. (12)
Deze drie voorbeelden geven aan hoe ook nu nog de kracht van de eik tot de verbeelding spreekt van de mensen. Zo de heilige eik twee millennia geleden genezing en wijsheid gaf te Nemi, Dodona en in het heilige woud van de druïden, zo kan hij dat nu nog brengen in Wolfheze, Meerveldhoven en Overasselt!
Abe van der Veen
Dit is een herziene versie van een hoofdstuk uit mijn boek ‘De symboliek van bomen’ over de Keltische bomenkalender. Dit boek is hier te verkrijgen.
The post De eik: koning van het woud first appeared on Abe de Verteller.
]]>The post Het geheim van de alruinwortel of mandragora first appeared on Abe de Verteller.
]]>Heksen en priesteressen
Meestal werd de meer duistere kant van de plant benadrukt. Als ‘atropa mandragora’ wordt hij genoemd naar Atropos, de schikgodin die de levensdraad doorsnijdt. Hij zou toebehoren aan de heksen- en doodsgodin Hecate en groeien in het magische kruidentuintje van de tovenaressen Medea en Circe. Een Griekse benaming van de plant is ‘kirkaion’: kruid van Circe. Zij zou er de makkers van Odysseus mee hebben veranderd in zwijnen. Alruinwortel wordt ook genoemd als bestanddeel van de vliegzalf van de heksen. Bij het vliegen naar de sabbat door een heks, ging de geest reizen en bleef het lichaam achter in bed. Alruin bevat alkaloïden zoals atropine, scopolamine en hyoscamine en heeft daardoor een hallucinogene werking. Dit zal inderdaad helpen om uit het lichaam te treden. (2)
Ook bij de oude Germanen was er een heksenassociatie. De plant zou de naam alruin mogelijk te danken hebben aan Albruna een Germaanse waarzeggende priesteres die door Tacitus in zijn ‘de Germania’ (eerste eeuw n.o.j.) wordt genoemd. Al(b)runa zou de titel zijn voor deze orakelende vrouwen en ‘zij die de geheimen van de elfen kent’ betekenen. Alb is elf en runa betekent geheim en is verwant aan de runen. Zonder de b in alb wordt het ‘zij die alle geheimen kent’. Ook van de alruinswortel werd gezegd dat hij alle geheimen kan onthullen. (3)
De galgenheuvel
De verblijfplaats van de ‘alruna’ als wortel en als priesteres is mogelijk dezelfde, namelijk de grafheuvel. Deze werd later vaak gebruikt als galgenheuvel. Het is niet toevallig dat de alruin juist zou groeien op galgenheuvels. De graf/galgenheuvel was een plaats van inwijding, die mogelijk gebruikt werd om een semi-dood ervaring of een ervaring van uit het lichaam treden mee te maken. Een van de inwijdingsrituelen bij de Germanen was de hangritus, waarbij de in te wijden persoon opgehangen werd aan een galg of boom en dan stierf als slachtoffer of na een wurgende bijna doodervaring weer van de galg werd gehaald. Daarna was hij gewijd aan Odin. (4)
Van de alruin werd in de Middeleeuwen gezegd dat hij ontstond uit de urine of het zaad van een gehangene (vandaar de volksnamen pisdiefje en galgenmannetje). (5) Deze gehangene moest dan wel een onschuldige of een dief zijn. Die onschuld verwijst naar het hangen als inwijding in plaats van straf, maar ook de dieven zijn aan Odin gewijd. Op het moment dat alles wordt losgelaten en de banden met het lichaam en het ego worden doorbroken, komt de ziel vrij en schreeuwt hij het uit van extase. Dit is een orgastische schreeuw. Zowel Jezus als Odin schreeuwen op dat moment tijdens hun hangoffer. Op dat zelfde moment verliest de gehangene zijn zaad. Juist hieruit groeit een op een man lijkend plantje. Een plant met een bijna menselijk bewustzijn. Het lijkt op een mens en gedraagt zich ook als een mens. Je zou kunnen zeggen dat de ziel van de gehangene is overgegaan in de plant.
Hoofd van Adam, hoofd van Mimir
In Rusland heeft de alruin een interessante naam: hier noemen ze de plant ‘hoofd van Adam’. (6) Dit hoofd zou – volgens de legende – in de heuvel Golgotha begraven liggen. Dit is de galgenheuvel waar Jezus Christus gekruisigd is. Golgotha betekent ‘plaats van de schedel’. Hiermee wordt de schedel van Adam bedoeld! Onder de galg van Jezus vinden we dus Adams hoofd. Dit zou impliceren dat er – in het Russische volksgeloof – onder het kruis een alruinwortel zou groeien!
Tegelijkertijd is er ook een merkwaardige correspondentie tussen het kruis van Christus, de boom van kennis van goed en kwaad en de mandragora. Volgens de ‘Fysiologus’ (vierde of derde eeuw n.o.j.) was de boom van kennis van goed en kwaad uit het paradijs een mandragora. In diverse middeleeuwse legenden over de herkomst van het kruis wordt weer beweerd dat het gemaakt is van het hout van een zaadje uit de boom van kennis van goed en kwaad. Deze boom groeide dan weer op Golgotha. (7)
De middeleeuwse mystica en kruidkundige Hildegard von Bingen (1098-1179) beweerde dat de alruin uit dezelfde plaats gegroeid was, waar God de aarde vandaan haalde om Adam mee te scheppen. Daarom was hij koning van de planten. (8) Adam betekent rode aarde, want de eerste mensen zouden door God gemaakt zijn uit klei. Het eerste probeersel echter was een misbaksel en God gooide het weg. In één versie van dit verhaal werd dit de alruinswortel! De Joodse magiër Eliphas Levi maakt er zelfs van dat de eerste mensen als alruinen waren, die zichzelf uit eigen beweging uit de grond lostrokken.
Het is interessant om dit verhaal te vergelijken met Odin’s hangoffer: Onder het kruis van Jezus is het hoofd van Adam – wellicht de alruinwortel – te vinden en onder de kosmische boom vindt de god Odin de runen. Dit is geheime kennis, niet in de vorm van een plant, maar door middel van letters. Toch in een ander verhaal over de zoektocht van Odin naar wijsheid vindt hij wel degelijk een hoofd. Dit is het hoofd van Mimir, de meest wijze Ase, wiens hoofd afgehouwen was. Odin wreef het hoofd echter in met kruiden en sprak er toverformules over uit zodat het in leven bleef. Odin had dit hoofd altijd bij zich en sprak ermee, het onthulde hem verborgene zaken. Het waren de zaken die geassocieerd zijn met de geheime wijsheid van de gehangenen. (9)
Ik stel mij voor dat de ingewijde die de hangritus overleefde – en dus uit de dood herrezen was – als beloning daarvoor het poppetje van de alruin mee kreeg. Dit was zijn ego, waarmee hij zich nu niet meer vereenzelvigde, waardoor het een hulpmiddel werd om zijn betere ik, zijn geest te raadplegen. Hiermee kon hij geheime beraadslagingen doen door te ‘raunen’ (fluisteren) met de runen of de alruin en te mijmeren met Mimir.
De homunculus
Doordat de ingewijde een semi-dood onderging was zijn ego symbolisch overgegaan in de alruin. Hij was zijn zelf of zijn ziel geworden en had het inzicht verworven dat hij niet zijn lichaam, noch zijn gedachten was. Hij kon nu vrijelijk beschikken over dat construct van lichaam en gedachten – die door het ego samen wordt gehouden. De alruin kan je zien als het symbool voor dit kleine ik. Het heeft de vorm van een klein mensje: de ‘homunculus’. Dit maakt de alruin tot een krachtige, maar ook gevaarlijke plant. Op het moment dat hij uit de aarde werd getrokken zou hij een schreeuw geven die zo afgrijselijk was dat je ter plekke van schrik zou sterven! Het is alsof de schreeuw van de gehangene weer vrijkomt en daarmee ook al zijn pijn en lijden dat hem vasthield aan de materie.
Niet iedereen kan deze smart doorstaan, velen zullen falen bij de poging om de kracht van de alruin – en daarmee zijn verborgen kennis – te beheersen. Een enkele wijze kan het wel en wordt heerser over de geestenwereld, zoals koning Salomo die een stukje van de wortel in zijn magische zegelring had, of zoals Odin, die naar vrije wil uit zijn lichaam kon treden. Ook Paracelsus beweerde dat hij de homunculus kon maken. In de alchemie noemt men de kunstmatig met leven begiftigde dode materie de homunculus. De alchemist en kruidkundige Paracelsus zou dit hebben geprobeerd en hij gebruikte daar de alruin bij, die hij tot leven wekte door middel van (menstruatie)bloed en (opnieuw) sperma. (10)
Het plukken en verzorgen van de alruin
Wij gewone stervelingen hebben trucjes nodig om toch iets van die wijsheid te bemachtigen. Een vroeg voorbeeld van het oogsten van de alruinwortel stamt uit de eerste eeuw n.o.j. uit Galilea en staat in de Bellum Judaicum van de Romeins-Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus:
‘In de vallei die noordwaarts de stad omringt, is er een plaats genaamd Baaras, waar een wortel groeit van de zelfde naam, die een kleur als vuur heeft en ‘s avonds glinstert als de stralen van de zon. Men komt er moeilijk bij en rukt hem even moeilijk uit; want hij vlucht verder en blijft enkel staan, indien men vrouwenpis of menstruatiebloed er op gegoten heeft. Als iemand hem aanraakt, moet hij zeker sterven, zo hij hem niet, aan de hand hangende, draagt. Men neemt hem zonder gevaar als volgt: Men doet er rond de aarde weg, zodat maar een klein deel van de plant nog in de de grond blijft; men bindt aan de wortel een hond die, omdat hij zijn meester wil volgen, de wortel uit trekt. Onmiddellijk sterft de hond in plaats van zijn meester. Van dit ogenblik af kan men de wortel zonder gevaar in de hand nemen. Men trotseert al die gevaren om deze wortel te bezitten, vanwege één enkele kracht die hij heeft: deze wortel op het lichaam gelegd, verjaagt de boze geesten, die de levende lichamen proberen te bezitten en doen sterven, als men er niets tegen doet’. (11)
In latere versies van dit plukritueel moest de hond zwart zijn. Dit is passend want zwarte honden zijn gewijd aan de godin Hecate en worden gezien als boodschappers van de dood.
In het – vroeger jaarlijks in het Atlasgebergte gehouden – Rookfeest werd een mengsel van hallucinogene kruiden gebrand met als hoofdbestanddeel de alruin. De bedwelmde monniken zagen de geestvorm van de verschillende planten en ten laatste de geest van de alruin in de vorm van een zwarte hond. (12) Pas in de middeleeuwen wordt uitgelegd dat de plukker of de hond doodgaat vanwege een ijzingwekkende schreeuw die geslaakt wordt door de (boze geest van de) plant tijdens het plukken.
In latere versies van het plukritueel moest het alruinmannetje – nadat hij uit de grond was getrokken – gebaad worden in rode wijn, gekleed in een wit zijden hemdje en op een kussen in een doosje worden geplaatst. Hij moest zelfs iets te eten krijgen! Als je dit allemaal deed en dit enkele keren herhaalde dan zou hij je wensen vervullen, antwoord geven op al je vragen, je de toekomst voorspellen en je rijk maken! (13)
Dit soort gelukspoppetjes van alruin werden mogelijk al door de Grieken en Romeinen als amulet gedragen en het gebruik bleef tot in de negentiende eeuw bestaan. (14) Mogelijk was dit de ziel van de gehangene die men dan met zich meedroeg. Deze was dan met zijn laatste extatische schreeuw in de alruin overgegaan. Door hem zo te verwennen en te voeden met aandacht, zorgde men ervoor dat hij niet weg vluchtte. Zelfs Jeanne d’Arc, de roemruchte maagd van Orléans, werd er van beschuldigd dat zij stiekem een alruinwortel bij zich had. Dit zou de oorsprong zijn van de stemmen die zij hoorde! Zijzelf beweerde bij hoog en bij laag dat het de stemmen van heiligen waren. (15)
De levenskracht van de alruin
In het beroemde Russische sprookje ‘Wasalisa de wijze en de heks Baba Jaga’ krijgt het meisje Wasalisa een popje van haar stervende moeder. Zij draagt deze altijd stiekem bij zich, praat met haar en geeft het eten. Het popje brengt haar geluk en geeft haar wijze raad. Uiteindelijk vindt ze met behulp van de pop een vlammende schedel, waarmee ze het vuur in de haard opnieuw aansteken kan. Dit alles doet verdacht veel denken aan een pop gemaakt van alruinwortel. Dit geldt ook voor de schedel, want van de alruin wordt gezegd dat de bloem vlammen voortbrengt. Hij wordt daarom in het Hebreeuws ‘dudaim’ of vlammenkruid genoemd. (16) In dit verband is het opmerkelijk dat ook Prometheus – die het vuur steelt van de goden – met de alruin werd geassocieerd. Hij werd gestraft door middel van een adelaar die elke dag zijn lever uit zijn borst pikte. Uit de etter die uit die verse wond stroomde zou de alruinwortel zijn ontstaan. (17)
De vlammen van de alruin komen ook voor in een versterkingsritueel dat uitgevoerd werd op het Indonesische eiland Madoera. Daar werd door de deelnemers in een tempel voor elke maand een zaadje geplant en hiervoor gezongen. Zij zagen het zaad voor hun ogen ontkiemen en daarna stengel, blad en bloem vormen. Het laatste zaad was dat van de alruin. Bij het openen van de alruinbloemen kwamen er vlammen uit de kelken. Sommige deelnemers leken verzengd te worden door de vlammen en bezweken. Anderen leken de vlammen in zich op te nemen. Na afloop gingen de eersten bleek en afgemat naar huis en de laatsten vol kracht en geestdrift. (18) Wie sterk genoeg is die neemt de levenskracht van de alruin op, wie dat niet is verliest juist zijn energie aan de mensplant!
Conclusie
Je zou kunnen stellen dat de alruin voor het ego staat, maar ook voor je intuïtie! Na je inwijding ontvang je van de wijze vrouw, (de alruin) de wortel als talisman. Je behandelt het als een minimensje, een homunculus en het is daarom je kleine ik, tegenover je grote zelf. Het is je ego, waardoor je in jezelf kan praten, zoals een klein kind praat met haar pop. Maar dit keer laat je je niet overheersen door dit ego. Je herkent zijn kracht, maar identificeert je er niet volkomen mee. Je hebt geleerd dat je grotere zelf die energetische boom is, die galg waar het ego aan hangt. Zodra je dit parasitaire ego los kan rukken en je – zoals Odin – van de boom valt, weet je dat je niet ego bent, dat je niet lichaam-in-gedachten bent, maar iets oneindig groters. Zo transformeer je het ego tot je intuïtie! De ‘tuition’ het onderwijs dat je krijgt als je naar je innerlijk, je centrum luistert. Dit is de innerlijke vlam in de schedel die verwijst naar jouw overwinning op de dood. Je consulteert je diepste innerlijke weten door middel van je contact met de alruin, de allesweter.
Als je zelf niet ingewijd bent en je vangt de ziel van een gehangene in de alruin, dan ben je een necromanciër en pleeg je zwarte magie. Dit is misbruik maken van iets buiten jezelf. Dit is een duivelspact dat je uiteindelijk op zal breken. Buiten het ritueel van het hangen om kan de geest van de alruin zelf je ook beschermen en van wijze raad voorzien. Hij helpt je bij je inwijding. Tegelijk kan hier sprake zijn van bescherming door de geest van de inwijdster, de wijze albruna, de priesteres die je lijfelijk of in geestvorm bijstaat.
Abe van der Veen
Dit artikel is onderdeel van mijn boek ‘De wijsheid van bomen en kruiden’. Dit boek is via deze link verkrijgbaar en hier kan je meer info lezen over het boek.
1) Zie hier de scène met de alruin in Pan’s labyrinth: youtube.com/watch?v=Tvq4Yp7XaRg
Gordon, L. – Green magic 97
Emboden – Bizarre plants 149-150
Decleene en Lejeune – Compendium van rituele planten 108
Buchner, G. – Heksenkruiden 33
Teirlinck – Flora Magica 139
-Hij wordt ws al door de Egyptenaren genoemd als ‘dudajim’ in een papyrusrol uit 1550 v.o.j.
– Nederlandse namen voor de alruinwortel zijn aardmannetje, geldmannetje, duivelsappel, duivelskaars, galgenjong, mandraak, pisdiefje en toverwortel. (De Cleene 103)
-Genesis 30 vs 14-16: ‘En Ruben ging in de dagen van de tarweoogst, en hij vond Dudaim in het veld, en hij bracht die tot zijn moeder Lea. Toen zeide Rachel tot Lea: Geef mij toch van uws zoons Dudaim. En zij zeide tot haar: Is het weinig, dat gij mijn man genomen hebt, dat gij ook mijns zoons Dudaim nemen zult? Toen zeide Rachel: Daarom zal hij dezen nacht voor uws zoons Dudaim bij u liggen. Als nu Jakob des avonds uit het veld kwam, ging Lea uit hem tegemoet, en zeide: Gij zult tot mij inkomen; want ik heb u om loon zekerlijk gehuurd voor mijns zoons Dudaim; en hij lag dien nacht bij haar.’
2) Emboden – Bizarre plants 149
Harrison, R.K., “The Mandrake And The Ancient World,” The Evangelical Quarterly 28.2 (1956): 87-92.
Compendium 110
Dit wordt in ieder geval beweerd door de Spaanse dokter Andres Laguna in de zestiende eeuw. Zie mijn artikel: https://www.abedeverteller.nl/heks-en-drugs/
3) etymologiebank.nl/trefwoord/alruin
en.wikipedia.org/wiki/Albruna
4) Farwerck – Noordeuropese mysterieën 45, 156, 405
Gehangen mannen zouden bij hun laatste stuiptrekkingen ejaculeren. Tegelijk is het ook een feit dat mensen die bepaalde hallucinogene drugs gebruiken zoals Ayahuasca in hun staat van totaal loslaten ook hun urine, feces en mogelijk ook sperma soms loslaten.
5) Teirlinck – Flora magica 142
Terwijl wij een ter dood veroordeling zien als een straf, werd dit bij de heidense volken vaak gezien als een offer. Zo zaten er in de Keltische ‘wicker man’ voornamelijk krijgsgevangenen en misdadigers. Deze werden echter gezien als offers aan de godheid.
6) Compendium 106
7) Hatsis – The witches ointment 79
https://en.wikipedia.org/wiki/Legend_of_the_Rood
8) Emboden 149
Compendium 107, 114
Zij zag de wortel van de plant vanwege zijn menselijke vorm als bezeten van de duivel, alleen door hem lang te weken in bronwater zou die medicinaal te gebruiken zijn. Dan kon hij gebruikt worden tegen onzuivere begeerte en tegen melancholie.
9) Snorri Sturluson – Ynglinga saga 4 en 7
10) Grafton, Anthony (1999). Natural Particulars: Nature and the Disciplines in Renaissance Europe. MIT Press. pp. 328–329, 332
In de Vita Longa (1526) schrijft Paracelsus: De homunculus die de necromanciërs valselijk ‘alreona’ noemen en de natuurlijke filosofen ‘mandragora’, is het onderwerp van een bekende fout geworden. Zijn oorsprong is sperma, die door de grote vertering die zich afspeelt in een ‘venter equinus’ (baarmoeder van een paard) zich vormt tot een homunculus, een mens in alle dingen, met lichaam en bloed, grote en kleine ledematen.
11) Josephus, Bellum Judaicum, vii. 6. 3.
Compendium p. 108
In het Duitse volksgeloof moest het touw aan de ‘Schwanz’ van de hond vast gebonden worden. Bächtold-Staubli 318
12) M. Uyldert – De taal der kruiden 228
Er is een interessante gelijkenis te trekken met een ervaring die Carlos Castaneda in een van zijn boeken beschrijft. Onder invloed van de hallucinogene cactus Peyote gaat Carlos spelen met de geest van de plant in de vorm van een hond.
13) Blöte-Obbes – De geurende kruidhof 245
Compendium 110
Emboden 153
14) Compendium p. 110
Arrowsmith, N. – A field guide to the little people 136 en https://en.wikipedia.org/wiki/Kobold
In Zuid-Duitsland werd de Alraune of Galgenmännlein geïdentificeerd met de Kobold of het Heinzelmänchen, een soort van huiskabouter. Zij waren huisgeesten, maar tegelijkertijd ook poppen gemaakt van alruinwortel van ongeveer 30 tot 60 centimeter die bewaard werden in een houten kistje. Ze droegen groene kleding en hadden grote monden. Wat er met de pop gebeurde zou er ook met een van de familieleden gebeuren. Verder kunnen ze je grote geheimen meedelen, brengen ze geluk en kunnen ze vele ziekten genezen. (BS 319-320, Teirlinck 147)
Ook al in de Griekse en Romeinse tijd werden ze gebruikt als amulet tegen toverij en voor geluk.
Deze waren meestal op kunstmatige wijze van menselijke trekken voorzien en waren ook vaak niet van alruinwortel gemaakt, maar van een heggerank.
15) Blöte-Obbes 247
16) Uyldert p. 223
17) Compendium 105
Appolonius van Rhodos boek III, 828
Het kan hier echter ook om de Corycische krokus gaan. Lee 280
18) Uyldert 226
Leuk om te weten: Het Franse main-de-gloire of ‘dead man’s hand’ is een verbastering van het woord mandragora. De magische werking van de plant ging dus over op die van een ander luguber iets dat je moest opgraven onder de galg: de hand van een gehangen crimineel. Als je deze hand liet drogen dan kon hij dienen als kandelaar voor een kaars gemaakt van het vet van de gehangene. Wie met deze hand op het inbrekerspad ging zou onzichtbaar worden of in ieder geval onontdekt blijven, ieder die de inbreker tegenkwam zou terstond verlammen, zo luidde het volksgeloof. https://wordhistories.net/2016/10/22/hand-of-glory/
Mandragora en heksenzalf: In 1545 werkte de Spaanse dokter Andrès Laguna als medisch officier in de buurt van Nancy. Daar werden twee oude kluizenaars gearresteerd op verdenking van tovenarij. In hun hut werd een kleine pot met groene zalf gevonden. Laguna bekeek en rook deze zalf en het deed hem denken aan ‘unguentum populeum’. Hij meende dat er o.a. scheerling, bilzekruid, alruinswortel en nachtschade (doornappel?) in zat. Hij kon wat van de zalf bemachtigen en probeerde deze uit op een patiënt van hem die leed aan slapeloosheid. Hij smeerde haar in van top tot teen en zij viel in een diepe, lethargische slaap van wel zesendertig uur en moest uiteindelijk wakker worden geslagen. Zij was boos en vroeg: waarom maak je me wakker? Ik was te midden van alle genot en vreugde van de wereld en daar heb ik mijn man bedrogen met een jongere en knappere man! Zij geloofde sterk in de realiteit van haar avontuur.
De mandragora wordt al genoemd door Hippocrates rond 400 v.o.j., maar daar betreft het nog een nuchtere opsomming van mogelijke medische werkingen.
Bij verschillende – met name giftige – planten werden ‘magische’ voorzorgsmaatregelen genomen bij het opgraven. Theophrastus in zijn ‘Geschiedenis van planten’ 9.8.8 schreef in de derde eeuw voor Christus (230 voj) over de alruin dat verzamelaars van deze plant er eerst drie cirkels omheen trokken en dan de top eraf sneden terwijl ze naar het westen keken. De rest van de wortel werd dan geoogst na het zeggen van zoveel mogelijk over de mysteriën van de liefde terwijl je rondom de plant danst. ( ‘it is said one should draw three circles round mandrake with a sword, and cut it with one’s face towards the west; and at the cu$ing of the second piece, one should dance round the plant and say as many things as possible about the mysteries of love”) Hij ziet het als een plant tegen slapeloosheid, jicht en als liefdesdrank. Ook ziet hij gelijkenis tussen de wortel en een klein mensje. (https://www.rcpe.ac.uk/journal/issue/journal_36_3/W_Lee_2.pdf)
De alruin wordt ook genoemd door Dioscorides (eerste eeuw n.o.j.): Hij benoemd vooral de pijnstillende kwaliteiten van het sap van de plant. Ook is er een afbeelding te vinden in één van de handschriften van het boek met Euresis de godin van de ontdekking die de plant aan Dioskorides overhandigt. Een schijnbaar dode hond is met een touw aan de plant gebonden. Dit handschrift stamt uit 512 noj.
Josephus in de eerste eeuw noj geeft een nog uitgebreidere beschrijving over de plant Baaras, het is echter niet zeker of het hier om de alruin gaat. (hetzelfde verhaal met de hond wordt ook verteld door Aelianus in 220 noj over de pioenroos.)
Ook Plinius in zijn Historia Naturalis (eind eerste eeuw n.o.j.) zegt hetzelfde; drie cirkels rondom de plant maken met een zwaard, kijken naar het westen en de wind moet niet in je gezicht blazen. Van de alruin maakte men middeltjes tegen slapeloosheid, jicht en om liefde te krijgen. https://nl.wikipedia.org/wiki/Alruin en The mandragora of the ancients in folklore and medicine van Charles Brewster Randolph
De Herbarium Platonicus van Pseudo-Apuleius (4e n.o.j.) noemt ook een hond die gebruikt wordt bij het plukken. Of hij dood gaat is niet zeker: ‘het bovenste deel van de plant schijnt als een lantaarn. [is ws. een teken dat hij bezeten is door een geest] Als je de plant ziet maak dan snel een cirkel rondom de plant met een ijzeren stuk gereedschap zodat hij niet kan ontsnappen. Raak het niet aan met dit gereedschap, maar gebruik een ivoren staak om de grond rondom los te maken. Als de handen en voeten zichtbaar zijn bindt dan een nieuw touw om de plant. Maak een hond heel hongerig en bind een touw om zijn nek. Leg voedsel neer op een afstandje van de hond en de hond zal er naar toe gaan en zo de plant uit de grond trekken.’ (the upper part of the plant shines at night like a lantern. When you first see the plant, make a circle very quickly around it with an iron tool to prevent its escape (it wants to escape from anyone who is unclean). Do not touch it with the iron tool, but use an ivory stake to loosen the soil around it. When its hands and feet are visible, tie a new rope around it. Get a dog very hungry and tie the rope around its neck. Put food a little distance from the dog, and in going after the food, the dog will pull up the plant.’)
Als dit gebeurde in een heilig seizoen dan zou de geest van de plant gedwongen zijn om de verzamelaar te gehoorzamen. (mr. Lee)
Het anonieme werk Physiologus (derde eeuw noj) is de oorsprong van het bestiarium. Het bevat fabels met een christelijke moraal over dieren. Het aantal dieren wat er in werd omschreven groeide van veertig naar meer dan honderd in de middeleeuwen. In het verhaal over de olifant fungeert de mandragora als de appel uit de tuin van het paradijs. Olifanten zijn puur en houden niet van seks, maar als er nageslacht moet komen dan gaat de vrouwtjesolifant naar het oosten en het mannetje volgt haar. Vlakbij het aards paradijs verleidt zij het mannetje tot paren door hem van de vruchten van een boom (of plant) te laten eten die mandragora heet. Dit is een duidelijke verwijzing naar de appel uit de boom van kennis van goed en kwaad en de verleiding van Adam door Eva. (Arsdall 310)
Pas in het bestiarium van Philippe de Taon uit 1120 staat het element van de doordringende schreeuw van de plant waardoor de hond dood neer zal vallen. Daarvoor is het niet duidelijk waar de hond dood aan gaat. Degene die daarbij is moet zijn oren dicht stoppen met was. Het zou volgens hem een geneesmiddel zijn voor alle ziektes. Later wordt daarbij verzonnen dat ieder die de schreeuw hoort gek zal worden of dood neer zal vallen. Je plukt de plant het liefst met midzomer, vlak voor zonsopgang, als de kwade geest van de plant ws nog slaapt, maar de kracht van de plant op zijn allersterkst is. Mr. Lee 281
De Carthaagse veldheer Hannibal maakte op een geheel andere manier gebruik van de alruinwortel. Hij mengde sap van de alruin met wijn en liet de vaten met deze wijn achter voor de vijand. Hij deed alsof hij zich terugtrok en de Afrikaanse rebellen dronken van de wijn en raakten bedwelmd. Zo waren zij een makkelijke prooi voor de onverwacht terug komende soldaten van Hannibal. (Emboden 152)
Mogelijk werd de godin Hathor ook bedwelmd door een mengsel van wijn, bloed en alruin. Zij had van Ra de opdracht gekregen om de mensheid te straffen, maar kwam in een vechtextase waarin zij bijna de hele mensheid uitroeide. Dit ging door tot de god Ra haar van het mengsel te drinken gaf en zij eindelijk in slaap viel. (Emboden 152)
Poisonous plants: a cultural and social history: De naam zou komen van de man-gelijke vorm van de wortel van de plant. Maar het zou ook ontleend kunnen zijn van het Griekse woord voor ‘giftig voor koeien’. De volksetymologie maakte in de middeleeuwen ‘drake’ van het tweede deel ‘dragora’ wat lijkt op het Engelse woord voor draak. (https://www.etymonline.com/search?q=mandrake)
Meanwhile it should not be forgotten that there was one magical possession, an idol of domestic superstition in mediaeval German households, which is said to have passed at the father’s death to the youngest son upon condition that he performed certain heathenish rites in relation to the father’s funeral. The “mandrake,” a plant with broad leaves and bright yellow flowers and with a root which grew in a semi-human form, was found beneath the public gallows and was dragged from the ground and carried home with many extraordinary ceremonies. When secured it became a familiar spirit, speaking in oracles if properly consulted and bringing good luck to the household in which it was enshrined. [Charles Elton, “Origins of English History,” 1882]
In de zestiende eeuw kwam er nog de legende bij dat de alruin groeide onder de galg, waar de gehangene zijn sappen had laten vallen (urine en zaad). Mogelijk was de eerste die dit noemde Hieronymus Brunschwig in 1515. Vandaar werd hij ook het galgenmannetje of het pisdiefje genoemd. Vervolgens: ‘Wash him clean in red wine and then wrap him in layers of white and red silk. Lay him in a casket and do not forget firstly to bathe him every Friday (the day of Venus again) and secondly and most importantly at the new moon to clothe him in a clean white shirt.’ Lee 281 Het galgenmannetje brengt geluk, zal je rijk maken en elke vraag beantwoorden die je hem stelt. Hij kon ook nog steeds lust opwekken en vruchtbaar maken. Toch werd ook beweerd dat de alruin bezeten was van een boze geest en dat de bezitter ervan – indien hij de wortel niet aan iemand anders overdroeg – na zijn dood rechtstreeks naar de hel zou gaan.
Ook gebeurde het in deze tijd veelvuldig dat heggerank en spekwortel (black and white briony) werden gebruikt om nep-alruinwortels te maken om zo voor veel geld aan bijgelovige klanten te verkopen. Ze werden dan alvast in een mensvorm uitgesneden en terug in de grond gelegd. Voor de verkoop kregen ze zelfs kleertjes aan. Lee 282, De Cleene 111
Bast van de mandragora werd al in Romeinse tijden maandenlang in zoete wijn gedrenkt om zo als narcotisch, slaapopwekkend middel te geven aan gemartelden en gekruisigden. Later gebeurde dit ook in de vorm van een spons (met een mengsel van azijn, mandragora en nachtschade) die onder de neus werd geduwd om te inhaleren. Er is dus een kans dat Jezus dit middel te drinken kreeg! Lee 283
According to Ibn Beithor, sometimes styled ‘the Arab Discorides’, King Solomon had a portion of mandrake set in his famous signet ring, and by its power he held dominion over the jinn.
Volgens sommige Grieken zou het de plant zijn die Circe gebruikte om de makkers van Odyseus in zwijnen te veranderen. (Mr. Lee 279)
Keizer Julianus dronk alruinsap elke nacht als liefdesfilter. http://whitedragon.org.uk/articles/mandrake.htm
Iemand die in Duitsland snel rijk is geworden of geluk in het spel heeft wordt van gezegd: ‘Hij heeft een alruin op zak’. BS 319 Ook werkt de alruin nog steeds als een afrodisiacum.
Alruin is soms onderdeel van de heksenzalf. In Roemenië heet die zalf ‘Matraguna’, naar de mandragora. (BS 322)
In de achttiende eeuwse grimoire ‘Le petit Albert’ komen nog uitgebreide rituelen voor over het oogsten van de alruin. (Emboden 155)
Tot in de zestiende eeuw geloofde rijk en arm in de werkingen van de alruin, daarna zakte het geloof af. Maar ook in de negentiende eeuw werd hij nog als amulet her en der in Europa gedragen en ook het plukritueel werd nog wel gedaan. (De Cleene 111)
– Ook goed om te lezen: Anne Van Arsdall, Helmut W. Klug, Paul Blanz – The mandrake plant and it’s legend a new perspective
https://www.whitedragon.org.uk/articles/mandrake.htm
https://www.rcpe.ac.uk/journal/issue/journal_36_3/W_Lee_2.pdf
https://core.ac.uk/download/pdf/229401822.pdf
https://www.yumpu.com/de/document/read/3358239/die-alte-heydnische-abgottische-fabel-von-der-alraun-sapientia
http://volkoomen.nl/M/Mandragora.htm
The post Het geheim van de alruinwortel of mandragora first appeared on Abe de Verteller.
]]>The post Heks en drugs: de vliegzalf van de heksen first appeared on Abe de Verteller.
]]>De theorie en praktijk van het vliegen
Het vermogen te kunnen ‘vliegen’ was een definiërend kenmerk voor de heks. Vele van haar namen refereren hier aan, zoals haghetisse (heggerijdster), kolrijdster, ziftrijdster, hagazussa en túnrida (zij die de heg berijdt). (2) Maar wat wordt bedoeld met vliegen? In de bronnen wordt niet alleen gesproken over vliegen als het gaat om de bovennatuurlijke reis van de heks, maar ook over varen, rijden en reizen. Dit gaat in ieder geval niet om een letterlijk vliegen of een fysieke levitatie. (Ook al dachten de demonologen en vele rechters uit de tijd van de vervolgingen dat wel.) Het gaat eerder om een verschuiving van bewustzijn. De heks trad uit haar lichaam om in de geestelijke wereld te kunnen reizen, om zo bovennatuurlijke ervaringen op te doen. Dit kan je extase of trance noemen. Er vindt een bewustzijnsverschuiving plaats waarbij de aandacht zich van het lichaam en de gedachten verplaatst naar de geest en de energie.
Er zijn meerdere voorbeelden uit de Europese middeleeuwen te noemen van mensen die uit hun lichaam konden treden zonder hulp van een vliegzalf. (3) Voor een groot gedeelte waren dit magisch specialisten: vrouwen en mannen die in hun dorp of buurt geraadpleegd konden worden voor o.a. waarzeggerij, genezing, het terugvinden van verloren en gestolen goed en het aanwijzen van toverij en de invloed van boze geesten. Zij verkregen hun geheime kennis door hun vaardigheid om in de geest te kunnen reizen.
In de heksenprocessen en in de demonologieën werden de zalf smerende heksen tot duivelaanbidders en kindermoordenaars gemaakt. Bij deze – deels door marteling verkregen – teksten is niet meer duidelijk te krijgen wat er werkelijk gebeurd was.
Er waren meerdere redenen om in de nacht te gaan ‘vliegen’. Het kon een extatisch genot en plezier veroorzaken, vooral als het doel van de nachtvlucht een feest of samenkomst was. Het kon gebeuren om zegen, voorspoed en vruchtbaarheid te brengen aan de gemeenschap. (Soms ging dit gepaard met een strijd of gevecht in de lucht om de vruchtbaarheid.) Ook kon men door de ontmoetingen met geesten of godinnen bovennatuurlijke kennis en wijsheid over de geestelijke wereld opdoen. Dit werd vaak gedemoniseerd tot het leren van zwarte magie door de duivel. Mogelijk was de nachtvlucht ook een geheime manier om een godin te aanbidden. (4) En dan bestaat er nog de kans dat de nachtvlucht gebruikt werd voor diverse vormen van maleficia (kwade toverij), waarbij ziek maken van mens en vee en dood maken van kindertjes het meeste worden genoemd. Dit laatste kan je zien als een vorm van energetisch vampirisme.
Om te kunnen vliegen is een staat van bewustzijn nodig die je extase of trance noemt. Het is bij deze bewustzijnstoestand vooral zaak om de gedachten te stillen, de hechting met het fysieke lichaam los te koppelen en de aandacht vanuit het centrum te verplaatsen naar geest en energie. Alles wat er in deze wereld van belang wordt geacht doet er dan even niet toe. Dan kan je in de geest zijn, je ook in de geest verplaatsen en in de geest andere geestwezens ontmoeten (andere extatici, doden, elfen of godinnen).
De procedure voor het gebruiken van zalf was – kort samengevat – het volgende: een zalf met rituele of hallucinogene bestanddelen werd op het lichaam gesmeerd. Ook kon die zalf gesmeerd worden op het voorwerp dat men van plan was te bestijgen om te dienen als rijtuig. Tijdens of na het zalven werd er een magische spreuk opgezegd en de stok, trog, stoel of wat dan ook, kon beklommen worden. De ‘heks’ viel vervolgens in een diepe slaap of katalepsie, die zo intens was dat zij meestal niet op een normale manier wakker te krijgen was. Haar lichaam bleef thuis achter en ondertussen ging haar geest op reis. Die ging door de schoorsteen of door een kier het huis uit de lucht in, op weg naar de samenkomst. Dit kon absoluut ook zonder hulp van hallucinogene middelen, maar wellicht waren de drugs voor beginnende extatici nodig om ze over de drempel te helpen.
Een Romeinse proloog
De eerste vermelding van een soort van vliegzalf is te vinden bij de Romeinse schrijver Lucius Apuleius. In zijn roman ‘De gouden ezel’ (160 n.o.j.) begluurt Lucius de heks Pamphile en ziet hoe zij haar kleren uitdoet en wat zalf uit een doosje haalt. Zij smeert zich daarmee van top tot teen in. Zij bewoog haar ledematen en er groeide dons en vervolgens veren aan haar lichaam. Zij veranderde ter plekke in een uil en vloog weg naar buiten de nacht in. Als Lucius dit ook wil en zijn geliefde smeekt om hem wat van die zalf te brengen vergist zij zich in het doosje en Lucius verandert in een ezel. Deze zalf helpt dus om van gedaante te veranderen en pas in tweede instantie om te vliegen. Vervolgens wordt er eeuwenlang niet meer over een vliegzalf gerept. (5)
Een duivels smeerseltje
Mogelijk zien we in een afbeelding uit circa 1300 op de deur van de kathedraal van Saint Jean Baptiste te Lyon (Frankrijk) een heks die gebruik maakt van een hallucinogeen middel: we zien een naakte vrouw rijdend op een bok, met in haar ene hand een knook en in de andere een gigantische paddenstoel. Deze lijkt enigszins op een vliegenzwam. Voor de rest komen wij deze hallucinogene paddenstoel echter niet tegen als onderdeel van de vliegzalf. (5)
Pas in 1324-25 in het geïsoleerde geval van de Ierse Lady Alice Kyteler vinden we weer een schriftelijke bron over een mogelijke vliegzalf. Lady Kyteler werd verdacht van zwarte magie en het oproepen van demonen. Haar huis werd doorzocht en daar vonden zij een doos met zalf. Uit haar bekentenis bleek dat zij met de zalf een stuk hout besmeerde waarmee zij vervolgens – samen met haar medeplichtigen – ‘kon rijden en galopperen waar zij maar heen wou, de hele wereld over, door dik en dun, zonder pijn of belemmering’. Dat werd althans door haar beweerd. Dit ‘galopperen’ doet denken aan bepaalde vruchtbaarheidsrituelen waarin er met een stokpaard over de velden wordt gegaloppeerd en gesprongen om zo voor een grotere oogst te zorgen. Dit wordt verder in geen enkele andere tekst genoemd. Toch moet er meer aan de hand zijn geweest, want Alice kon er de hele wereld mee over vliegen. Wat er in de zalf zit komen wij niet te weten. (6)
Tussen 1395 en 1405 worden er in Simmenthal in Zwitserland enkele heksen verbrand. Dit is een zeer vroeg heksenproces. Zij bekenden o.a. dat zij kinderen hadden gestolen en vermoord. Dit deden ze om ze vervolgens op te eten of om hun lichaamssappen te gebruiken voor zalven. Met deze zalf konden zij zich in dieren veranderen, onzichtbaar worden of door de lucht vliegen. Dat heksen onschuldige kindertjes verwerkten in hun magische zalven – en dus ook in hun vliegzalf – zal keer op keer genoemd worden in de demonologische geschriften en in de verslagen van heksenprocessen. (7)
In 1428 werd Matteuccia di Francesso verbrand als heks in Todi (midden-Italië). Zij zou zich schuldig hebben gemaakt aan kwaadaardige tovenarij. Zij had onder andere liefdesdrankjes en abortusmiddelen verkocht. Nog erger was haar bekentenis dat zij ‘s nachts het bloed van zuigelingen zou opzuigen en een pact met de duivel had gesloten. Daarnaast maakte zij een zalf en smeerde zichzelf er mee in terwijl ze de spreuk reciteerde: ‘Zalf, zalf breng mij naar de nachtdaden in Benevento, over water, over wind, over al het slechte weer’. Na deze en nog een spreuk waarin zij Lucifer (of Lucibello) aanriep, veranderde zij in een vlieg of een muis. Lucifer stuurde vervolgens een demon in de vorm van een geit en die droeg haar bliksemsnel naar de notenboom te Benevento voor de vergadering van de heksen en duivels. Deze zalf werd gemaakt van het vet van gieren, het bloed van vleermuizen en het bloed van zuigelingen, naast nog andere onbekende ingrediënten. Zij kon ook zonder hulp van de duivel naar Benevento gaan. Zij ging drie dagen in de week naar de zogenoemde ‘nachtdaden’ terwijl zij sliep. (8)
De Zuid-Nederlandse componist en advocaat Johannes Tinctoris beweert in 1460 dat de sekte der Waldenzen – in dit geval gebruikt als naam voor heksen – gebruik maakte van een vliegzalf om ‘s nachts naar hun vergaderingen te gaan. Deze zalf werd – volgens hem – gemaakt van ‘padden, gepulveriseerde beenderen van een lijk, het bloed van onschuldige kinderen en menstruatiebloed’. Hier werd een zalf van gemaakt waarmee ze snel door de lucht konden vliegen. In die zelfde periode noemde de Duitse historicus Matthias von Kemnat ook de ingrediënten van de zalf: padden, slangen, hagedissen, spinnen en het vet van kinderen. (9)
Heinrich Kramer in zijn beruchte boek Malleus Maleficarum van 1485 houdt het simpel: heksen koken vermoorde kinderen en eten ze op, of ze gebruiken het vlees en de botten om er een vliegzalf van te maken. Ze smeren deze op een stoel of een bezemsteel waarop zij onmiddellijk de lucht in worden gedragen. Dit gebeurt met behulp van de duivel. Deze zalf is volgens hem niet werkzaam, maar hoort meer bij het bedrog van de duivel om de heksen tot nog meer wandaden aan te zetten. (10)
Ook in Nederland komen we een paar keer het beeld van de zalf smerende duivelse heks tegen: in 1595 werd Lys Cuypers uit Mierlo ondervraagd en bekende dat zij de ‘smeerpot’ beheerde. In deze pot zat een halve liter wit en zwart smeersel. Dit was gemaakt van – uit het kerkhof gehaalde – mensenbotten en mensenvet. Voor zij en haar medeplichtigen naar de ‘dans’ gingen smeerden zij het spul onder de oksels, voor op de borst en nog hier en daar op het lichaam. Ook in 1595 vertelde Elbert Dirx uit Hoogland dat hij samen met zijn vader en zijn broer hadden gedanst op de bleek bij Amersfoort, allen in de gedaante van katten. Om katten te worden had de ‘bezemrijder’ (waarschijnlijk wordt hiermee de duivel bedoeld) hen ontkleed en zijn voorhoofd ingesmeerd met oude reuzel. Ook dit kan je zien als heksenzalf. (11)
Veel demonologen verzwegen het gebruik van de vliegzalf, omdat het dan de vraag werd of het de macht van de duivel, of de kracht van de ingrediënten/kruiden was die de heks liet vliegen.
In de praktijk zullen de bestanddelen – mogelijk op één na – geen werkzaamheid hebben gehad. De kans is groot dat zij genoemd zijn om walging op te wekken en om te overtuigen dat de heks in alles het omgekeerde wilde en antimaatschappelijk bezig was. Die uitzondering is de pad. Bepaalde padden hebben een gif in hun huid zitten, die – als het er af wordt geschraapt en gerookt – hallucinaties kunnen veroorzaken door de werkzame stof bufotenine. Ook in poeder gemaakt van de gedroogde huid zou het werkzame bestanddeel zitten. Er is echter geen bewijs van het bewuste gebruik van het gif van de pad op een dergelijke manier in die tijd. (12)
Unguentum Pharelis: de zalf van Pharaildis/Herodias
Naast het duivelse recept uit de koker van de demonologen is er nog een ander vijftiende-eeuws recept. Deze wordt ‘unguentum Pharelis’ genoemd. Zij past meer in het vertoog over de nachtvlucht van vrouwen in het gevolg van Diana en Herodias zo die al in de tiende eeuw wordt genoemd in de ‘Canon episcopi’. [Hier kan je er meer over lezen]
De eerste middeleeuwse bron voor het gebruik van heksenzalf die het aanbidden van de duivel en het gebruiken van kinderlijkjes niet noemt is het boek van Abramelin de Magus (ook bekend als Abraham van Worms) uit ongeveer 1415. Deze Joodse mysticus beschrijft daarin dat hij in het Duitse plaatsje Linz een jonge vrouw – hij noemt haar geen heks – ontmoette die hem garandeerde dat zij hem zonder risico zou kunnen brengen naar elke plek die hij wenste. Zij gaf hem daarop een zalf die hij op de aderen van zijn handen en voeten wreef en zalfde daarna zichzelf in. Hij viel in een diepe slaap en vervolgens leek het hem toe dat hij door de lucht vloog naar de plaats die hij had gewenst. Hij werd wakker met hoofdpijn en een sterk gevoel van melancholie. Het voelde sterk alsof hij werkelijk en lichamelijk op die andere plek was geweest. Zij vertelde dat zij mee was gereisd, maar ze beschreef de reis compleet anders. Abramelin zag het spul als een fantastische slaapzalf die er voor zorgde dat iets wat in de verbeelding plaats vond sterk op de realiteit leek. (13)
In 1435 vertelt de Dominicaanse theoloog Nider in zijn boek ‘Formicarius’ (de mierenhoop) een verhaal over een vrouw die beweerde dat zij naar verre plaatsen kon reizen met behulp van een vliegzalf. Ergens in Zuid-Duitsland komt een monnik een oude vrouw (‘vetula’) tegen die claimde dat zij samen met Diana en haar gevolg door de lucht kon vliegen. Hij mocht – samen met enkele andere getuigen – op een avond daarbij in haar kamer aanwezig zijn. Zij plaatste een baktrog op een stoel en ging daarin zitten. Zij kleedde zichzelf uit en smeerde zich in met een zalf terwijl ze ondertussen een onverstaanbare spreuk prevelde. Vrij vlot daarna begon ze te trillen en met haar armen te slaan om vervolgens in slaap te vallen. Zij viel uit haar trog op de grond en stootte haar hoofd, maar toch werd zij niet wakker. Toen ze eindelijk weer bij kennis kwam vertelde de monnik haar dat zij niet met Diana weg was gevlogen, maar in de kamer was gebleven. In ‘Predigten’ (ook uit de jaren dertig) vertelt Nider nog iets meer over hetzelfde incident. Hij noemt de vrouw een ‘unholda’ en dat ze naar de ‘heuberg’ wou vliegen. De unholda kan je zien als de geest van de heks en de ‘heuberg’ werd later de Venusberg genoemd. In deze berg vonden volgens het volksgeloof losbandige feesten plaats onder leiding van de godin Venus. In zijn Preceptorium uit 1438 noemt hij dat de ‘vetula’ claimde te kunnen reizen met Venus of Herodias. (14) De baktrog kan bedoeld zijn als reismiddel om mee te vliegen. In verschillende sagen en in enkele processen worden ook onwaarschijnlijke voorwerpen genoemd zoals zeven, mosselschelpen, eierschalen en boterbakken. Een baktrog past goed in dit rijtje.
Rond 1435-1440 schreef de Spaanse theoloog Alfonso Tostado over deze heksenzalf. Hij vertelt dat dergelijke zalven sensaties zoals pijn zullen verminderen en dat het zorgt voor mentale dissociatie. Men voelt zich van zichzelf afgescheiden raken. ‘Er zijn zekere vrouwen – die wij heksen noemen – die bepaalde zalven gebruiken tezamen met rituele woorden om getransporteerd te worden naar waar zij maar willen om andere mannen en vrouwen te ontmoeten om daar te genieten van allerhande voedsel en pleziertjes’. Dit is volgens Tostado niet echt waar. De vrouwen vallen in een diepe slaap en gaan nergens echt heen. (15)
Eindelijk wordt er in ‘Das Buch aller verboten Kunst’ (het boek van verboden kunsten) uit 1456 van de Duitse dokter Johannes Hartlieb een recept van een vliegzalf genoemd die geloofwaardige ingrediënten bevat. Hier volgt het volledige citaat:
Voor zulke reizen gebruiken mannen en vrouwen, namelijk de ‘unhulden’ een zalf genaamd ‘unguentum pharelis’ Zij maken deze van zeven planten en plukken elke plant op de dag die behoort bij deze plant. Zo plukken zij op een zondag goudsbloem (of chichorei), op maandag koningsvaren, op dinsdag ijzerhard, op woensdag bingelkruid, op donderdag huislook, op vrijdag venushaar. Hiervan maken zij zalf door er vogelbloed en vet van dieren doorheen te mengen wiens namen ik niet zal noemen om niemand kwaad te maken. Dan wanneer zij willen, smeren ze het op banken of stoelen, hooivorken of kachelpoken en vliegen erop. Dit is ware nigromantie en strikt verboden. (16)
De ‘unhulden’ komen we al tegen in het biechtboek van Burchard van Worms uit de elfde eeuw. Daarin zijn het vrouwelijke nachtgeesten in het gevolg van Holda, die ook wel Diana of Herodias wordt genoemd. Later worden zij gezien als kwade heksen. Pharel is waarschijnlijk Pharaildis wat weer een andere naam is voor Herodias. Zij is een van de leiders (en mogelijk een godin) van de geesten en extatische vrouwen die volgens het middeleeuwse volksgeloof ‘s nachts door de lucht vliegen. (17)
Het Nederlandse recept voor vliegzalf
In het vijftiende-eeuwse manuscript MS 517 (mogelijk geschreven door Joannes Alphensis /Johannes van Alphen) wordt een – in het Middelnederlands geschreven – recept genoemd dat op vele punten overeenkomt met het ‘unguentum Pharelis’ uit het vorige citaat:
‘Om snel te reizen waar je maar naar toe wilt. Maan: ijzerhard, Mars: vuurwerkplant, Mercurius: bingelkruid, Jupiter: huislook, Venus: valeriaan, Saturnus: betonie, Zon: goudsbloem (of cichorei).
Idem weet dat gij al deze kruiden verzamelen zal in de naam van Pharel en als de maan wassende is. En verzamel geen kruiden als de maan in het teken Ram staat. En dan als de maan vol is, na zonsondergang, zo maakt gij zalf op de manier van Pharel. Meng het sap van de voorgenoemde kruiden met het vet van een geit en het bloed van een vleermuis, de hele tijd zeggende de naam Pharel. Als dit gedaan is doet u de zalf in een zilveren bus en leg het de hele nacht daar zeggende: ‘O waardige Pharel, ik offer u deze zalf’. Als gij het proberen wilt zult u een klein beetje van deze zalf op uw aangezicht, handen en borst bestrijken terwijl u zegt: ‘Othinel, Pharel, Clemosiel, Pharel, Adromaniel, Pharel’ en noem de plek waar u wilt zijn.’ (18) [lees hier meer over dit recept]
Deze beide recepten bevatten geen werkzame hallucinogene bestanddelen. Alleen het bingelkruid (mercurialis) is licht giftig. De genoemde planten worden wel geassocieerd met de bijpassende dagen van de week èn een aantal horen bij een toepasselijke godheid/hemellichaam zoals IJzerhard (Dinskraut in het Duits) bij Tiwaz/Mars, bingelkruid bij Wodan/Mercurius, Huislook (barba jovis) bij Donar/Jupiter, Venushaar bij Venus. Van het kruid betonie – dat op zaterdag moet worden geplukt – wordt door de plantkundige Lobelius het volgende beweerd: ‘Het bewaart de zielen en lichamen van de mensen en bevrijdt en beschermt de nachtwandelingen van toverijen en gevaar. Ook beschermt het de gewijde plaatsen en kerkhoven van verschrikkelijke visioenen, zij is goed en heilig.’ Dit heeft hij weer van de Romein Anthonius Musa. (19) Deze opmerking van Lobelius en Musa maakt van betonie een perfecte plant om te gebruiken in een vliegzalf. Juist als de ziel uit het lichaam is getreden is deze kwetsbaar. Als met ‘nachtwandelingen’ de nachtelijke reizen van extatici bedoeld worden dan kan betonie de zielen van wandelaars/reizigers tijdens hun geestreis beschermen tegen toverij en ander gevaar. Dit verwijst waarschijnlijk allemaal naar een ritueel en associatief gebruik van de planten die moeten beschermen en begeleiden in de nachtvlucht langs de zeven verschillende planeten die bij de respectievelijke dagen behoren.
Deze zalf is dus te zien als een hulpmiddel om te kunnen reizen in het gevolg van Pharaildis/Diana/Herodias/Holda. Deze tochten door de nacht in het gevolg van de heidense godin werden al genoemd in de ‘Canon Episcopi’ uit de negende eeuw, maar ook in de veertiende en de vijftiende eeuw kwamen dergelijke getuigenissen nog voor. De ‘unholda’ van Nider en de ‘unholden’ van Hartlieb zijn heksen in de oude betekenis van het woord. Zij zijn geen kwade aanbidsters van de duivel, maar heggenrijdsters. Zij zijn vrouwen die over de heg – die onze wereld scheidt van de geestenwereld – kunnen reizen. Zij rijden dan verder in het gevolg van Diana of Herodias. (20)
De hallucinogene heksenzalf: Lamiarum Unguentum
Vreemd genoeg komen we pas in de zestiende eeuw recepten tegen waarin hallucinogene kruiden worden genoemd zoals monnikskap, nachtschade en papaver. De als ‘tovenaar’ bekend staande Duitse arts Paracelsus (1493-1541) noemt twee maal een aantal van de bestanddelen van de vliegzalf. In een citaat noemt hij ‘kaasvet, wolfsvet, ezelinnenmelk en dergelijke. In een ander citaat is hij iets uitgebreider en noemt hij een aantal psychotrope planten: ‘Zalf van het vlees van jonge kinderen als een brei zacht gekookt en met slaap brengende kruiden zoals daar zijn papaver, nachtschade, scheerling, ‘mütterrlich’ (?) etc. bereiden, met welke wanneer u zich gezalfd hebt en deze spreuk hebt opgezegd: Boven, uit en nergens aan, zo vliegt u snel uit de schoorsteen of door een gat in het venster of de wand eruit, met de hulp van de duivel.’ (21)
De datering van dit tweede recept is niet duidelijk, maar in ieder geval voor 1541 en is daarmee het oudste recept dat duidt op het gebruik van hallucinogene kruiden.
In 1545 werkte de Spaanse dokter Andrès Laguna als medisch officier in de buurt van Nancy. Daar werden twee oude kluizenaars gearresteerd op verdenking van tovenarij. In hun hut werd een kleine pot met groene zalf gevonden. Laguna bekeek en rook deze zalf en het deed hem denken aan ‘unguentum populeum’. Hij meende dat er o.a. scheerling, bilzekruid, alruinswortel en nachtschade (doornappel?) in zat. Hij kon wat van de zalf bemachtigen en probeerde deze uit op een patiënt van hem die leed aan slapeloosheid. Hij smeerde haar in van top tot teen en zij viel in een diepe, lethargische slaap van wel zesendertig uur en moest uiteindelijk wakker worden geslagen. Zij was boos en vroeg: waarom maak je me wakker? Ik was te midden van alle genot en vreugde van de wereld en daar heb ik mijn man bedrogen met een jongere en knappere man! Zij geloofde sterk in de realiteit van haar avontuur.
Unguentum populeum is een zalf die al vanaf de dertiende eeuw gebruikt werd als pijnstiller en om iemand te kunnen laten slapen. Deze zalf bevat o.a. populier, slaapbol, mandragora, bilzekruid en nachtschade. Deze kruiden worden ook genoemd in de heksenzalf. Dit doet de vraag rijzen wat de precieze connectie is tussen beide zalven. Het lijkt erop dat Laguna de gevonden zalf wou uittesten als slaapmiddel (net als de unguentum populeum), maar de uitwerking ervan doet veel meer denken aan vliegzalf. Hij wordt echter niet zo genoemd. (22)
In een ander citaat zegt Laguna dat hij gelooft dat de doornappel (datura stramonium) het actieve bestanddeel is in de zalven die met heksen (bruxas) worden geassocieerd. Hij vertelt dat de plant een prettige zinsbegoocheling geeft, maar in een te grote hoeveelheid waanzin kan veroorzaken. De doornappel is een plant uit de nachtschadefamilie (Solanaceae). Het is een zeer giftige plant die hallucinogene alkaloïden bevat. Een prent van de Duitse schilder Dürer uit ca. 1500 lijkt de bewering van Laguna te staven. We zien een naakte oude vrouw/heks die achterstevoren op een bok rijdt. Een engeltje houdt vlak voor haar been een plant vast. Het gaat hier waarschijnlijk om een doornappel. (23)
De Italiaanse geleerde Girolamo Cardano noemt in zijn boek ‘De Subtilitate’ uit 1550 als eerste het woord ‘heksenzalf’. ‘Wij spreken nu over de heksenzalf (Lamiarum unguentum) die maakt dat men prachtige dingen ziet die onwaar zijn, maar waar lijken te zijn. Het bestaat uit – zo ze zeggen – het vet van kinderen die uit hun graf zijn gehaald, het sap van selderij, van monnikskap, van vijfvingerkruid (potentilla reptans), van nachtschade en roet. Maar ondanks dat zij geacht zijn te slapen zien zij allerhande dingen zoals: theaters, tuinen, banketten, versieringen, kleding, mooie, jonge mannen, koningen, bestuurders en ook demonen, raven, gevangenissen, eenzaamheid en martelingen.’ In een ander deel van het boek noemt hij geen zalf maar meent hij dat het geloof van heksen – dat zij in hun slaap naar verre landen kunnen reizen – komt door de invloed van het eten van selderij, kastanjes, fava-bonen, ui, kool en bonen. Dit voedsel geeft hen vreemde dromen. (24)
De populierenzalf van Della Porta
Het beroemdste en meest geciteerde recept voor heksenzalf stamt uit 1558 en is van Giovanni Battista Della Porta. Op zijn reizen ontmoette deze Italiaanse geleerde een oude vrouw die de naam had hekserij te bedrijven. Zij vertelde hem van haar vliegzalf en bood hem aan te bewijzen dat deze echt werkte. Hij zag hoe zij deze zalf maakte en beschreef nauwgezet de ingrediënten. Zij ontkleedde zich en smeerde het mengsel over haar lichaam terwijl hij en een paar vrienden toekeken vanuit de duisternis. De vrouw viel in een diepe slaap waaruit zij zelfs met slagen niet wakker gemaakt kon worden. Toen ze eindelijk wakker werd zei ze dat ze over zeeën en bergen had gereisd en mooie, jonge mannen had gezien.
Dit verslag doet natuurlijk sterk denken aan de hierboven al genoemde gebeurtenissen bij Nider, Abramelin en Laguna. Vervolgens noemt hij de receptuur van de vliegzalf:
‘Ook al wordt er een heleboel bijgeloof in vermengd, toch is het duidelijk dat deze dingen kunnen resulteren van een natuurlijke kracht. Ik zal herhalen wat ze mij hebben gezegd. Door een zeker vet te koken in een koperen ketel, raken zij het water kwijt en bewaren het verdikte restant. Zij mengen dit met selderij, monnikskap, bladeren van de populier en roet. Of als alternatief: suikerwortel of grote watereppe (sium), kalmoes (acorus), vijfvingerkruid, het bloed van een vleermuis, nachtschade (solanum) en olie. Als zij andere substanties hierin vermengen dan verschillen deze weinig van de hiervoor genoemde. Dan wrijven zij de huid tot die rood en warm is en smeren zij alle delen van het lichaam in. Als het vlees ontspannen is en de poriën geopend wordt het vet of de olie toegevoegd, zodat de sappen dieper kunnen doordringen en sterker en actiever worden. Zo denken zij dat zij door de lucht vliegen op maanbeschenen nachten naar banketten, muziek, dansfeesten en de omhelzing van jonge mannen naar hun keuze.’ (25)
De ingrediënten zijn bijna dezelfde als die van Cardano, maar zijn voldoende verschillend om er zeker van te zijn dat Della Porta niet slechts het recept van Cardano heeft overgenomen.
De Nederlandse arts Johan Wier (ook bekend als Weyer) herhaalt in zijn boek ‘Over de begoocheling der demonen’ uit 1563 de recepten van Cardanus en Della Porta, maar voegt er dan nog een derde origineel recept aan toe. Deze gaat als volgt: ‘Neem de zaden van dolik, bilzekruid, scheerling, rode en zwarte papaver, sla en postelein – vier delen elk – en één deel van de bessen van de wolfskers, maak hiervan een olie.’ (26) Na het recept van Wier is er geen nieuw recept meer te vinden in de bronnen. We vinden alleen nog herhalingen van hetzelfde recept (meestal die van Porta). Het gebruik van een zalf om te kunnen ‘vliegen’ zal echter in de heksenprocessen van de zestiende en zeventiende eeuw nog vele malen worden herhaald.
Hallucinogene werking
In de bovenstaande verslagen en recepten voert de demonologie niet de boventoon. De recepten van Cardano en Paracelsus bevatten nog wel het kindervet, maar de anderen slaan dit over en alleen Paracelsus noemt de duivel. Het lijkt erop dat deze geleerden er van uit gaan dat het de bestanddelen van de zalf zijn die er voor zorgen dat de heks een vliegsensatie heeft. Kruiden zoals bilzekruid, wolfskers en monnikskap bevatten hallucinogene bestanddelen zoals atropine, scopolamine en hyoscamine. Een recept met dergelijke kruiden maakt de kans op een vliegsensatie natuurlijk een stuk hoger. Dat wil niet zeggen dat hallucinogene middelen onmisbaar waren om te kunnen ‘vliegen’.
Ik stel mij voor dat ervaren heksen door hun regelmatige oefeningen in bewustzijn en trance deze zalf niet nodig hadden. Onervaren heksen kregen met deze extra bestanddelen een duwtje in de rug. (27) Dit bleef echter altijd gevaarlijk. Er zijn vele anekdotes over heksen die halverwege van de bezem vielen of in de wijnkelder of op de sabbat de juiste spreuk om terug te gaan niet meer wisten. Anders gezegd: ze wisten de weg naar hun lichaam niet meer en werden gek of gingen zelfs dood.
Mogelijk hadden de kruiden in de zalf niet alleen maar een hallucinogene werking, maar ook een magisch beschermende werking. Dit zien we o.a. in de naam van de kruiden uit de nachtschadefamilie. Nachtschade betekent nachtschaduw en wordt gezien als de belichaming van een toverkracht bezittende figuur, die de macht bezat boze geesten en nachtmerries te lijf te gaan. (28) De schaduw wordt vaak gebruikt als een synoniem voor de ‘dubbel’ of het alter ego. Dit kan je zien als je beschermende geestwezen dat opgeroepen wordt door de nachtschadeplanten te gebruiken. Dit is het alter ego dat in de droom en slaap beschermt tegen kwade invloeden. Ook de selderij beschermt tijdens nachtelijke tochten en wel tegen de geesten van de Wilde Jacht. Het vijfvingerkruid zou weer – samen met de brandnetel – ervoor zorgen dat je niet bang bent voor geesten. Zo heeft bijna elk kruid uit het ‘unguentum Lamiarum wel een werking die kan helpen om een trancereis heelhuids te doorstaan. (29)
Laguna, Cardano en Della Porta benadrukken dat de vliegervaring slechts een droom is. De grote gelijkenis met de slaapverwekkende ‘unguentum populeum’ maakt dit een logische gevolgtrekking. De zalf zorgt ervoor dat de heks in een diepe slaap komt, waarbij haar droom dusdanig intensief wordt beleefd dat zij voor haar reëel is. Toch kan het hier ook gaan om een lucide droom of een bewust opgewekte extatische ervaring.
In bekentenissen van heksen komt de vliegzalf ook regelmatig voor. Hier vinden we echter bijna nooit een lijst bij van de gebruikte ingrediënten. Een uitzondering is de bekentenis van Agnes Gerhardts uit 1596. Op de vraag of ze zich had ingesmeerd met zalf antwoorde zij met een recept: ‘Sie nehme reinfarn, niesswurz, haselwurz und brat es mit ein ei in butter, das gebe die salben.’ Hoe dit recept van boerenwormkruid, nieskruid en mansoor, samen met een ei gebakken in de boter een vliegzalf zou moeten opleveren is echter niet duidelijk. (30)
Conclusie
Het lijkt er sterk op dat de ingrediënten van de demonologische zalf (lijkjes, beenderen, slangen, padden) voornamelijk gekozen waren om afschuw te wekken bij de mensen. De kans dat een dergelijke zalf werkelijk gebruikt is, is uiterst klein. Er is een veel grotere kans dat het unguentum Lamiarum door heksen gebruikt is. De hallucinogene kruiden in de zalf konden dat extra zetje geven voor de heks om uit haar lichaam te gaan en in de geest te kunnen reizen. Tegelijkertijd gaven de kruiden ook nog enige magische bescherming.
Toch is voor mij het unguentum Pharelis de ware en meest oorspronkelijke heksenzalf. Bij deze zalf is de functie van de kruiden puur magisch-sympathetisch en beschermend. Geen van de kruiden zijn hallucinogeen. De heks zal op eigen kracht in extase moeten komen! Pharel kan bijna niemand anders zijn dan Pharaildis/Herodias. Zij is de leidster van het geestenleger dat – volgens de middeleeuwse bronnen – rondreist in de nacht. Door haar aan te roepen en de zeven kruiden van de zeven planeten/dagen te gebruiken is er bescherming en begeleiding voor het alter ego van de heks op haar pad door de lucht naar het einddoel. Dat doel kan de Venusberg of de heksensabbat zijn geweest, of anders puur het gezelschap van de godin en haar gevolg zelf. Zo vond de heks een bron van innerlijke wijsheid en een – zij het tijdelijke – staat van paradijselijke gelukzaligheid. De heksen namen zelfs het risico van vervolging voor lief om die ervaring bewust te mogen meemaken.
Abe van der Veen
Noten:
lees ook mijn andere artikel over heksenzalf waarin het Nederlandse recept uitvoerig wordt behandeld: http://www.abedeverteller.nl/heksenzalf/
1) Lecouteux – Witches, werewolves and fairies 84
2) Lecouteux 86
3) Lecouteux 87ev, zie ook mijn andere artikel http://www.abedeverteller.nl/heidense-godinnen-in-middeleeuws-europa/
4) Vooral in het boek Ecstasies van Carlo Ginzburg zijn hiervan vele voorbeelden te vinden.
Zie ook mijn artikel: http://www.abedeverteller.nl/heidense-godinnen-in-middeleeuws-europa/
5) Apuleius – The golden ass (Metamorphosen) in Daniel Ogden – Magic, witchcraft and ghosts in the Greek and Roman worlds 143
Het wordt vaak gesuggereerd dat vliegenzwam in de zalf is verwerkt, maar daar zijn nooit concrete aanwijzingen voor gevonden. Lemaire – Godenspijs of duivelsbrood 97
6) ‘there was found also a boxe, and within it an ointment, wherewith she used to besmear or grease a certain piece of wood called coultree, which, being thus anointed, the said Alice, with her complices, could ride and gallop upon the said coultree whithersoever they would, all the world over, through thick and thin, without either hurt or hindrance.” Crofton Croker – Research in the south of Ireland 92 uit Camden – Britannia
7) Andere vroege voorbeelden van een zalf om te vliegen of te transformeren, maar zonder ingrediënten zijn de volgende: In het vroeg vijftiende-eeuwse boek ‘Errores Valdensium’ wordt gezegd dat de Waldenzen (toen ook gebruikt als naam voor heksen) naar hun vergaderingen vlogen op een staf die ingesmeerd was met een magische zalf. (Russell, J.B. – Witchcraft in the middle ages 216, 219) In 1426 wordt de genezeres Finicella in Rome opgepakt o.a. op verdenking van kindermoord. Zij kon zich met behulp van een zalf veranderen in een kat. Helaas horen we niets over de bestanddelen van de zalf.
8) Hatsis, Thomas – The witches ointment 21-23
Ginzburg – Ecstasies 299
9) Hatsis 172-173
Russell noemt in zijn ‘Witchcraft in the middle ages’ nog een gruwelrecept op p. 240
10) Krämer en Sprenger – Malleus Maleficarum ed. Montague Summers 239-240
11) Otten, Johan – Duivelskwartier 129
Veen, Abe van der – Dansen als katten, bijten als wolven
12) De enige pad met een hallucinogene werking indien gerookt is de Bufo Alvarius. Deze komt niet voor in Europa. Het heeft ervan dat Europese padden wel giftig kunnen zijn, maar niet genoeg bufotenine bevatten om een effect te bewerkstelligen. https://erowid.org/animals/toads/
Hatsis 110
https://www.thenakedscientists.com/articles/features/tripping-over-psychoactive-toads
13) The Book of the Sacred Magic of Abramelin The Mage The First Book of Holy Magic, Chapter VI
http://www.sacred-texts.com/grim/abr/abr012.ht
Matsis 137-138
14) Nider, Formicarius bk.2 cap.4 in: Matsis 144-147 In het woord unholda zien we nog de inheemse godin Holda terug. Zij wordt met de godin Diana geassocieerd. Haar gevolg bestaat dan uit de ‘holden’. Door ze ‘unholden’ te noemen maakt de schrijver duidelijk dat dit negatieve wezens zijn.
15) Matsis 150-151
Ginzburg – Benandanti p. 42
http://tanadellupo.altervista.org/alterpages/files/SchulkeDanielA.-Veneficium.pdf
There are women who we call maleficae in Spain who say that with an ointment and certain conjurations they are carried to distant places where there are assemblies and enjoy all kinds of pleasure. But this is an error, and has been found by their falling into a stupor, insensible to blows and fire, and on awaking in a few hours relating where they have been and what they have seen and done.
16) Das puch aller verpoten kunst, ungelaubens und der zaubrey – Johannes Hartlieb 1456 http://occultcenter.com/2009/06/download_15_century_manuscript_of_book_of_all_forbidden_arts/
17) Bächtold – Staubli – Händworterbuch des Deutschen Aberglaubens op het lemma ‘Pharaildis’
Lecouteux, C. – Phantom armies of the night 10
Ginzburg, C. – Ecstasies 90
Het valt in de tekst van Hartlieb op dat de zaterdag wordt overgeslagen. In het vroeg negentiende-eeuwse boek ‘Aberglaube des mittelalters’ van Heinrich Schindler is hetzelfde recept te vinden. Daar wordt het expliciet heksenzalf genoemd. Hij noemt voor zaterdag als plant de heliotropum europaeum oftewel ‘zonnewende’ de zondag heeft niet de goudsbloem maar het bilzekruid en als extra kruiden noemt hij wolfskers en monnikskap. Deze laatste drie zijn direct ook de meest hallucinogene en giftige planten in het rijtje. Hoe Schindler aan dit recept komt is helaas niet duidelijk.
18) Braekman, W. – Witte en zwarte magie http://www.dbnl.org/tekst/brae003midd01_01/brae003midd01_01_0006.php
19) Lobelius – Cruydtboeck 631
20) Holda betekent vriendelijk en welwillend. De holden zijn te zien als de welwillende, vriendelijke geesten van extatici. Dezen werden gedemoniseerd tot unholden en later tot heksen waardoor alle mogelijkheid tot goed doen verdwenen was. (Te vergelijken met de benandanti vs de malandanti) https://en.wikipedia.org/wiki/Holda
21) „Kazenschmalz, wolfsschmalz, eselsmilch und dergleichen.”
“Salben auß Fleisch junger Kindlein/ gleich einem Brey weich gekocht/ vnnd mit Schlaffbringenden Kräutern/ als da sind Mohn oder Ole [Papaver]/ Nachtschaden oder Jüdenkirschen [Solanum]/ Schirling oder Wützscherling vnd Mütterrlich etc. zurichten/ mit welcher/ wann sie sich gesalbet/ vnd gesprochen haben diese Wort. Oben auß vnnd nirgendt an/ so flichen sie so bald zum Schornstein/ oder durch ente Löcher der Fenster oder Wände hinauß/ durch hülffe deß Teuffels.“
https://core.ac.uk/download/pdf/16427155.pdf
Mogelijk gaat het hier niet om Kazenschmalz, maar om om Katzenschmalz oftewel het vet van een kat. (Duerr 141)
Elena Priess – Das traummotiv im hexenflug p.95
22) Dit is de fameuze ‘Onguentum Populeum’ van Nicolas de Myrepse, een Byzantijnse farmacoloog uit de dertiende eeuw. Deze populierzalf is van toen af tot ver in de twintigste eeuw een gereputeerd middel geweest, dat in alle apothekersboeken uitvoerig besproken werd.
Het originele recept van de Myrepse uit zijn werk ‘Onguents’ zag er als volgt uit: ‘Neem de ‘ogen’, de knoppen, die verschijnen op het moment van de bloei uit de toppen van de populier, de bladeren van de Slaapbol, de Mandragora, de braam, het bilzekruid, solanum, sla, sedum, viooltjes en nombril de Venus, van elk drie onces en meng alles door drie livres (pond) varkensvet (reuzel). Mix alles fijn in een vijzel tot een pâte. Laat acht dagen staan, kook het samen met één liter wijn op een zacht vuur totdat de wijn verdampt is.’
Sidky – Witchcraft, lycanthropy 193
23) Hatsis 188-189
Ook van een andere gravure van Dürer: ‘Vier heksen’ uit 1497 wordt beweerd dat er een psychotrope plant op staat afgebeeld. Hier zou in het midden helemaal bovenin een vrucht van de alruinswortel zijn afgebeeld. http://collections.vam.ac.uk/item/O728545/the-four-witches-engraving-durer-albrecht/
24) Hatsis 189
Piomelli en Pollio – A Study in Renaissance Psychotropic Plant Ointments 249
‘We speak now of the witches’ ointment (Lamiarum unguentum) , which makes one see wonderful things, which are not real but appear to be so. It is composed, they say, of the fat of children seized from their tombs, of the juice of celery, of aconite, of cinquefoil, of nightshade and soot. But although they are thought to be asleep, they see these things: theatres, gardens, banquets, decorations, clothes, beautiful young men, kings, magistrates, and also demons, ravens, prisons, solitudes, tortures’.
25) Deze is erg bekend geworden omdat de pseudo-historica Margaret Murray deze zalf noemde in de appendix van haar boek ‘the God of the witches’.
Giovan Battista Della Porta. From De Miraculis Rerum Naturalium, Book II, Chapter XXVI (1558 AD)
Lamiarum Unguenta (Witches Unguent):
“Although they mix in a great deal of superstition, it is apparent nonetheless to the observer that these things can result from a natural force. I shall repeat what I have been told by them. By boiling (a certain fat) in a copper vessel, they get rid of its water, thickening what is left after boiling and remains last. Then they store it, and afterwards boil it again before use: with this, they mix celery, aconite, poplar leaves and soot. Or, in alternative: sium, acorus, cinquefoil, the blood of a bat, nightshade (Solanum) and oil; and if they mix in other substances they don’t differ from these very much. Then they smear all the parts of the body, first rubbing them to make them ruddy and warm and to rarify whatever had been condensed because of cold. When the flesh is relaxed and the pores opened up, they add the fat (or the oil that is substituted for it) – so that the power of the juices can penetrate further and become stronger and more active, no doubt. And so they think that they are borne through the air on a moonlit night to banquets, music, dances and the embrace of handsome young men of their choice.”
26) Matsis 190
Weyer – On Witchcraft 115
27) Lecouteux 88
28) http://www.etymologiebank.nl/trefwoord/nachtschade
29) Nachtschade (Cardano, Laguna, Della Porta, Wier): De naam ‘Nachtschade is reeds zeer oud, want in de middeleeuwen heette zij reeds Nachtschaduwe en in het Oudhoogduits nahtscato, want men meende dat de plant de belichaming van een demon was, die een gevaarlijke duivelse macht bezat. Men hield het kruid voor de belichaming van een toverkracht bezittende figuur, die de macht bezat boze geesten en nachtmerries te lijf te gaan. In het Duits heet deze soort Nachtschatten en deze naam is terug te voeren op een oude aanwending tegen Nachtschatten of nachtmerries. De zeer giftige plant, vooral de solanum-soorten met zwarte bessen wekten de indruk van het angstwekkende zoals die ook de duisternis van de nacht opwekt; ohd. mv. nahtscata betekent de nachtelijke duisternis en werd dan ook gebruikt voor dieren als de nachtzwaluw en de nachtvlinder (vgl. ook nde. natskade ‘geitemelker’ en nzw. nattskata ‘vleermuis’ http://www.etymologiebank.nl/trefwoord/nachtschade
Hoogst interessant hierbij is het dat dit allemaal heksendieren betreft waarvan de mare ging dat de heks haar dubbel kon uitsturen in de vorm van de vlinder, vleermuis of zwaluw. De bijnaam ‘geitenmelker’ kreeg het dier omdat het stiekem in de nacht de melk stal bij de geit van de buren. De kans is groot dat hier de heks in de vorm van een dier werd bedoeld.
Het is hier de vraag om welke nachtschade het gaat. Deze familie is erg groot en kent een aantal kruiden met een hallucinogene werking waaronder: doornappel, wolfskers, bilzekruid en mogelijk zwarte nachtschade (solanum nigrum).
30) Duerr – Dreamtime 138
Francesco Maria Guazzo noemt in 1626 als ingrediënten wolfskers, dolik, alruinswortel, bevergeil en papaver. Duerr 140
Gevlekte scheerling (Paracelsus, Laguna en Wier) Dit kruid heet ook wel dolle kervel en is zeer giftig. De gifbeker van Socrates zou scheerling hebben bevat. In Tirol werden heksen op de vlucht gejaagd met bossen brandende scheerling, rozemarijn en sleedoorn. Blöte-Obbes – Boom en struik in bos en veld 156
Doornappel (Laguna): Volgens een sage uit Brandenburg was het ooit de ‘boom der kennis’. De duivelse slang spoot er haar gif op en de boom kromp in tot de doornappel, sindsdien is de appel uit de boom der kennis een giftige doornappel geworden. Blöte-Obbes 227 Deze sage is des te opmerkelijker als we weten dat de boom der kennis ook soms als een vliegenzwam wordt afgebeeld en ook soms wordt geassocieerd met de alruinwortel. Planten die erbij helpen uit het lichaam te treden geven dus kennis van ‘goed en kwaad’. Of beter gezegd kennis van het bestaan van verschillende bewustzijnstoestanden.
Bilzenkruid (hyoscamus niger) (Laguna): Dit kruid wordt ook wel dolkruid en slaapkruid genoemd en zou gewijd zijn aan Bile of Bel de Keltische dodengod. (Blöte-Obbes 222) Men kan demonen aanroepen door een figuur te schilderen met het sap van deze plant. In de elfde eeuw werd er in Hessen weermagie mee bedreven. Een naakt meisje moest het kruid met haar rechterhand uittrekken en aan haar rechtervoet vastbinden. Dit ‘regenmeisje’ werd met water besprenkeld onder het zingen van bezweringen. In 1538 dwong een vrouw uit Pomeren een man om haar na te lopen door aarde uit een graf, bilzenkruid, zout en schaamhaar in zijn schoen te strooien. (De Cleene en Lejeune – Compendium van rituele planten 214) Zo zijn er nog veel meer magische handelingen met bilzenkruid te noemen.
Wolfskers (atropa belladonna) (Wier): Dit kruid wordt ook wel dolkruid genoemd. Zij is genoemd naar de Griekse schikgodin Atropos. Zij is de onafwendbare de donkere godin die de levensdraad doorknipt. Bella donna staat juist voor mooie vrouw en de plant zou deze naam gekregen hebben omdat met het sap van wolfskers vrouwen zichzelf mooie ogen probeerden te geven. Het verwijd namelijk de pupillen van de ogen.
Monnikskap (aconitum napellus) (Cardano en Paracelsus): Dit kruid – in het Engels wolfsbane – is ontstaan uit het spuug uit de mond van de hellehond Cerberos toen dat op de grond drupte toen Hercules hem uit de onderwereld bracht als één van zijn werken. Medea brouwde er haar gifdranken mee. Bij de Germanen heet hij Thor’s helm en later ‘trollenhoed’. De extreme giftigheid leest men uit de anekdote over de vergiftiging van Claudius. Julia Agripinna wou haar zoon Nero op de troon krijgen. Zij vergiftigde daarom keizer Claudius door zijn ganzenveer in te smeren met monnikskap. Hij gebruikte deze namelijk om zijn huig te kietelen om over te geven (ws. om verder te kunnen zwelgen tijdens een orgie, maar misschien had hij gewoon een gevoelige maag).
Papaver/ slaapbol (Wier en Paracelsus) (Papaver somniferum): Gewijd aan Hypnos en Morpheus goden van de slaap en de dromen. Het sap van de zaaddozen (de opium) zag men als de tranen van de godin. Het gaf troost. Ook Ceres/Demeter zou getroost zijn door de slaapbol en hield de papaver samen met het koren op afbeeldingen in haar hand. De papaver was het zinnebeeld van de slaap. Paracelsus gebruikte de papaver ook voor in de Laudanum, het roemruchte verdovende en pijnstillende middel. (Blöte-Obbes 97, De Cleene en Lejeune 863)
Selderij (Cardano, Della Porta): was in de antieke tijd gewijd aan Hades/Pluto en heeft een associatie met de dood. Wie de Wilde jacht had aanschouwd zou blind of zelfs dood kunnen gaan, maar als je de mannen van de wilde jacht om selderij vroeg zou dat risico worden opgeheven. (De Cleene en Lejeune 972)
Vijfvingerkruid (Cardano, Della Porta): Rembert Dodoens zegt over dit kruid: Degene die brandnetelen over hem draagt met wat bladeren van vijfvingerkruid die zal vrij zijn van alle geesten en verschijnselen die de mensen plegen bang te maken, want zij benemen de mens alle vrees. Het was ontstaan uit de hand van het monster Grendel toen Beowulf die in de grond stak. Verder wijst het kruid de weg. (Blöte-Obbes 116, De Cleene en Lejeune 221)
Populier (Della Porta): Zowel de zwarte als de witte populier worden geassocieerd met de dood en de onderwereld. De zwarte populier was gewijd aan Hades de god van de onderwereld en de witte abeel aan Persephone, zijn koningin. De zwarte populier was door Hades bij de ingang van de grot naar de onderwereld geplant. Hij stond voor dood, wanhoop en treurnis. De witte populier stond aan de oevers van de onderwereldrivier, de Acheron. Deze stond voor hoop, moed en wedergeboorte. Bij spelen ter ere van Hercules droegen de winnaars een krans van populierenblad als teken van hun moed. Toch blijft ook hier de associatie met de dood. Het is een teken van de moed die nodig is om de dood te trotseren, zoals ooit Hercules de dood trotseerde door de onderwereld in te gaan om terug te komen met de hellehond Cerberos.
Dolik (Wier) is een raaigras met een narcotisch werkende stof die tot vergiftiging kan leiden. Het wordt ook duivelskoren genoemd.
Kalmoes. Planeet: maan. Wordt gebruikt om betoveringen te bekrachtigen en te bezegelen. (Groene magie van Scott Cunningham)
Postelein. Planeet: maan. Slaap, liefde, geluk en bescherming. Leg postelein onder je bed tegen nachtmerries. Draag het bij je om liefde en geluk aan te trekken en het kwaad verre te houden. (Groene magie van Scott Cunningham)
Sla. Planeet: maan. Wrijf het sap over je voorhoofd en val zonder problemen in slaap en het helpt tegen vleselijke verleidingen. (Groene magie van Scott Cunningham)
Bij de Grote Watereppe heb ik geen rituele of symbolische werking gevonden.
The post Heks en drugs: de vliegzalf van de heksen first appeared on Abe de Verteller.
]]>The post Waarom halen wij met kerst hulst in huis? Het verhaal van de hulstkoning first appeared on Abe de Verteller.
]]>In de Keltische bomenkalender hoort de hulst bij de achtste maand van het jaar. Dit is de periode van acht juli tot en met vier augustus. Deze maand valt daarmee in de midzomertijd. Deze plaatsing heeft waarschijnlijk te maken met het ritueel van de strijd tussen de hulstkoning en de eikenkoning. Met de midzomer volgt de hulst, de eik op als koning van het jaar. Deze strijd om de heerschappij van het jaar vindt plaats met de midzomer en met de midwinter. Als wij aan de symboliek van de hulst denken dan associëren wij hem echter meer met de midwinter en de kerst. Hij laat zijn altijd groen blijvende blad niet vallen en dat geeft hem een symboliek van hoop op betere en groenere tijden. Een symboliek die past bij de midwintertijd. Het is alleen vreemd en onlogisch dat de heerschappij van de hulstkoning in latere tijden niet meer voor een half jaar geldt, maar wordt beperkt tot de periode tussen kerst en Driekoningen.
Romeins midwinter; de Saturnalia
Al bij de Romeinen werd de hulst als cultische versiering gebruikt tijdens de Saturnalia (17-23 december). Dit feest komt qua datering ongeveer overeen met de midwinterviering. Tijdens dit feest ter ere van Saturnus (in het Grieks Kronos) werden de tempels en huizen versierd met hulst en aan de cadeaus die men aan elkaar gaf, was als gelukswens een hulsttakje bevestigd. Ook de knots van Saturnus was van hulst. Dit immergroen gaf aan, dat de feestvierders in een tijdloze wereld waren beland: de tijd tussen de jaren. Saturnus was hier heen verbannen na zijn strijd met zijn zoon en opvolger Jupiter (Zeus). Als Chronos – oftewel ‘vadertje tijd’ – heerste hij over een gouden tijd en een gebied van eeuwige lente. Dit waren de eilanden van gelukzaligheid in het uiterste westen, de plaats waar de zon ondergaat. Men bootste zijn sacrale tijd en wereld na door tijdens het feest van de Saturnalia flink feest te vieren. Dit gebeurde met elementen als losbandigheid, omkering, gekte en algemene vrolijkheid. Mannen kleedden zich als vrouwen en omgekeerd, heren werden slaven en vice versa, kinderen gedroegen zich als de volwassenen en volwassenen als kinderen. De heerschappij van Saturnus was tijdelijk. Aan het eind moest hij zijn macht overdragen aan de oppergod Jupiter (2). De eik was aan Jupiter gewijd. Je kan dus zeggen dat de hulstkoning zijn macht weer overdroeg aan de eikenkoning.
In de christelijke tijd werden hulstversieringen in de midwinter verboden omdat zij als te heidens werden gezien, maar het gebruik bleek onuitroeibaar. Uiteindelijk werd zij omarmd en bezongen in de ‘Christmas carols’ waarin hij werd geassocieerd met Jezus in het gezegde: ‘holly bears the crown’, oftewel hulst draagt de kroon en is dus koning! (3)
Gawain en de groene ridder
In de veertiende eeuw zien we in een Engels gedicht genaamd “Sir Gawain and the Green knight” met Nieuwjaar – dus in de Joeltijd – een volkomen groene ridder aan het hof van koning Arthur arriveren. In zijn ene hand heeft hij een bijl en in de andere hand een hulsttak. Met de hulsttak als vredesteken van de midwintertijd toont hij zich een opvolger van Saturnus. Met de bijl geeft hij aan dat het eind van zijn heerschappij is gekomen. Hij daagt de ridders uit om hem het hoofd af te slaan, op voorwaarde dat hij daarna hetzelfde bij hem mag doen. Alleen Gawain neemt de uitdaging aan en wordt daarmee zijn opvolger. Over een jaar en een dag (of misschien beter een half jaar) moet hij – op zijn beurt – zijn hoofd er af laten slaan in de “groene kapel”. Deze kapel blijkt een grafheuvel te zijn. Dit duidt er op dat wij hier met een oud heidens ritueel te maken hebben. Gawain overleeft het avontuur en wordt niet onthoofd, omdat hij weigert om te vrijen met de vrouw van de Groene ridder (4).
Dit verhaal volgt een oeroud mythisch patroon waarin het wassende jaar in de vorm van de eik en het afgaande jaar in de vorm van de hulst tegenover elkaar worden gesteld. De hulst heerst over de periode waarin de zon elke dag ietsje lager aan de horizon staat. De eik heerst over de periode waarin zij juist aan de horizon klimt. Zij volgen elkaar op met midzomer en met midwinter. Dit wordt soms uitgebeeld door een rituele strijd van twee mannen gehuld in eikenblad en in hulstgroen die een schijngevecht met elkaar houden. De uitkomst staat op voorhand vast. De hulstkoning wint met de midzomer en de eikenkoning met de midwinter (5). Ze zijn niet de zomerkoning en de winterkoning zoals sommige mensen denken. De een heerst over de groei en de ander over de afbraak en zo wisselen zij – en daarmee de seizoenen – elkaar af. Over dit ritueel is veel verwarring ontstaan onder andere omdat de rituele strijd soms ook met Beltain en Samhain, oftewel met 1 mei en 1 november wordt uitgevochten.
Dit kan te maken hebben met een verschillende invalshoek. Mogelijk keek men vanuit de Germaanse traditie meer naar de zon en vanuit de Keltische traditie meer naar de vegetatie. De Germanen hadden als grootste feesten midzomer en midwinter en keken dus naar het punt van de grootste en de kleinste hoeveelheid licht, naar de langste dag en de langste nacht. De Kelten keken bij Imbolc en Lughnasad naar het toppunt van koude en het toppunt van hitte. Beltaine is het hoogtepunt van de lente en de bloei, Samhain hoogtepunt van de herfst en het moment dat al het groen zich definitief heeft teruggetrokken. Hier werd dus meer gekeken naar opkomst en afsterven van het groen en naar warmte en kou.
De verbanning van de hulstkoning
De hulst volgt de eik op in de Keltische bomenkalender in de midzomertijd. De eik volgt – na een rituele strijd – ook de hulst weer op in de midwintertijd. Echter in de bomenkalender wordt de voorkeur gegeven om dan de nadruk te leggen op de transformatie van de godin van vlier naar berk, oftewel van lelijk naar mooi. Dit rituele gevecht is een strijd om het sacrale koningschap. De sacrale koning kan alleen heersen bij de gratie van de Godin. De winnaar van de strijd huwt de Godin van de soevereiniteit, oftewel de godin van het land! Dit is op voorwaarde dat hij na een half jaar zijn heerschappij overdraagt aan zijn tegenhanger, die daarmee zijn vrouw ook krijgt. Dit maakt hem tot ‘hoorndrager’ want hij laat het toe dat zijn vrouw vreemd gaat en grijpt niet in. Na een half jaar zijn de rollen weer omgedraaid.
Een aantal grote zonnehelden denken te kunnen heersen zonder te trouwen. Zij versmaden de Godin. De Sumerische held Gilgamesh wordt verleid door Inanna, maar hij wil niet net als haar voormalige minnaar Dumuzi naar de onderwereld gestuurd worden en weigert (6). Cuchulain krijgt de liefde aangeboden van de donkere oorlogsgodin Morrighan. Zij had al de liefde bedreven met de vadergod Dagda in een pas geploegde vore. Maar Cuchulain bedankt voor de eer, de donkere godin wordt zijn vijandin (7). Gawain weigert in te gaan op de avances van de vrouw van de Groene Ridder. Deze blijkt te werken in opdracht van Morgaine, de donkere toveres. In deze verhalen biedt een donkere, machtige, angstaanjagende godin zich aan als minnares – vlak na een grote overwinning van de held – maar zij slaan dit aanbod af en vinden dat ze het prima af kunnen zonder de hulp van de Godin. Je zou kunnen zeggen dat de zonneheld wil heersen over het hele jaar.
In de patriarchale tijd wordt de koning van het afgaande deel van het jaar zijn helft ontzegd en mag alleen nog regeren over de laatste dagen van het jaar (de kerst c.q. de Saturnalia en misschien ook in de Carnavalstijd). Hij bleef de godin trouw, zowel in haar jonge lente- als in haar oude wintergedaante. Hij werd daarom gezien als een sul die zich door zijn vrouw de les laat lezen. De gehoornde wordt een lachwekkende stumper, een ‘lord of misrule’, maar hij is wel een nuttige uitlaatklep. Zo kan je hem vergelijken met de duivel die zich op een kussen laat binden in het middeleeuwse spreekwoord, of anders met de wildeman die met geselroeden van hulst heerst over Carnaval (8).
In het verhaal van de hulstkoning en de eikenkoning is het drama te zien van de overgang van cyclisch om en om koning zijn, naar slechts één koning die de zwarte Godin versmaadt en de hulstkoning verbant. Deze was vanaf dat moment slechts heerser over de midwinter. Hij is daardoor in plaats van god van het afbrekende seizoen, god van de doden, koning van de elfen of zelfs de duivel geworden. Zo zien wij hem optreden tijdens ‘halloween’ als de ‘grim reaper’ en tijdens midwinter als ‘vadertje tijd’ (9).
‘Ivy girl’ en ‘holly boy’
De strijd tussen het naar buiten gekeerde deel van het jaar en het naar binnen gekeerde deel zou je ook kunnen vangen in termen van mannelijk en vrouwelijk. Het is niet vreemd dat deze strijd ook werd gesymboliseerd in een strijd tussen de mannen en de vrouwen: In Engeland bestond er het ritueel van de strijd tussen het klimopmeisje en de hulstjongen. Zij streden om de heerschappij. Wie er het eerst over de drempel ging tijdens het nieuwe jaar was de baas! Dit gebeurde in de vorm van een lied of als ritueel, waarbij de andere sekse gehekeld werd. Als de hulstjongen het eerst zou zijn betekende dit een goed begin, het klimopmeisje zou juist ongeluk brengen. Mogelijk heeft dit te maken met de licht-giftige blauw-zwarte bessen van de klimop versus de rode, vruchtbare bessen van de hulst.
Deze karakters werden telkens meer gestereotypeerd tot een feeks en een sul of anders gezegd; een helleveeg en een “hoorndrager”. Beide horen als immer groen blijvende planten bij de Saturnaliën en de Midwinterfeesten (10). Ook tijdens het donkere deel van het jaar behouden zij hun groene bladeren en dus hun levenskracht en de mens kan daar gebruik van maken door de takken binnenshuis te halen. Hulst hoort hier bij de gehoornde god van de vegetatie en klimop bij de zwarte godin. Toen de gehoornde god nog over – minstens een helft van – het jaar heerste huwde hij met midwinter deze afzichtelijke dame en hun vereniging maakte een nieuwe cyclus van leven en lente mogelijk. De lelijke heks werd in een beeldschone vrouw veranderd. Door de godin in haar soevereiniteit te erkennen in haar zwarte, lelijke vorm kon hij haar minnaar worden. De dualiteit van hulst en klimop zijn daarom complementair en niet antagonistisch.
In het verhaal van Gawain en Ragnell wordt dit huwelijk prachtig verteld: Als de lelijke Ragnell wordt gevonden zit zij tussen een eik en een hulst in. Gawain erkent de soevereiniteit c.q. het zelfbeschikkingsrecht van de lelijke dame Ragnell en zo wordt zij mooi. Toch zal zij hem later weer verlaten (ws. voor een vorm van de ‘hulstkoning’) In de latere moraal maakt dit hem tot hoorndrager. Dit gegeven werd in enkele Engelse Christmas carols verandert in een strijd om de heerschappij. In de carols wint de hulst – dus de man – de strijd der seksen en is meester, zoals je kan zien in dit zestiende-eeuwse lied:
‘The contest of the ivy and the Holly
Nay! Ivy, nay! lt shall not be, iwis, (indeed):
Let Holy have the maistry, (mastery) As the manner is.
Holy stood in the hall, Faire to behold: Ivy stood without the door, she is full sore acold.’ (11)
Conclusie
Ergens in de loop van onze geschiedenis zijn wij het afbrekende deel van het jaar en daarmee de hulstkoning en de zwarte godin gaan versmaden en zelfs gaan verafschuwen. De cyclische aard van de natuur waarin alles wat groeit en bloeit ook weer af moet sterven en in de grond moet worden opgenomen voor een nieuwe cyclus en daarmee een wedergeboorte, werd niet meer geaccepteerd. De eikenkoning en daarmee de scheppende kracht werd tot koning van het hele jaar gemaakt en de hulstkoning verbannen naar de onderwereld. Een maal in het jaar mocht hij regeren met de midwintertijd (of met carnaval). In die periode mag je uit de band springen en alles doen wat God verboden heeft omdat nu zijn tegenhanger regeert! Deze periode van rust, vrolijkheid en vrede was helaas slechts kort van duur. Daarna heerste de strijdlustige en arbeidzame eikenkoning weer onbetwist. Toch hebben we beide aspecten nodig! De kwaliteiten van de hulstkoning zoals introvertie, ingetogenheid, zelfreflectie, contemplatie, rust en vrede zijn net zo belangrijk als de meer extraverte kwaliteiten van de eikenkoning.
Ondanks verwoede pogingen was het rituele gebruik van de hulst en de hulstkoning onuitroeibaar. Zijn feest moest in ere worden gehouden! Zo bleef de hulst met de midwinter de geluksbrenger die heil en heling bracht aan de mensen. Zijn tak – die met de midwinter zelfs op de kerstpudding niet mocht ontbreken – was een teken van leven, zelfs in de meest donkere en doodse periode van het jaar. Dat het offer van de (semi-)dood van de hulstkoning niet voor niets werd gebracht en dat zelfs in het duister van de midwinter een kiem van nieuw leven bleef bestaan in de groenheid van de hulst en in de groenheid van de midwintergod. Een verre nazaat hiervan vinden we in het kerststukje waarin de hulst niet mag ontbreken. Door deze in ons huis te brengen, brengen we nieuw leven in ons systeem, waardoor we de kracht vinden om een nieuwe cyclus aan te gaan in een nieuw jaar. Om de voortgang van de cyclus niet te verstoren moet het kerstgroen echter wel direct na Driekoningen de deur uit. Anders brengt het ongeluk (12)!
Abe van der Veen
Noten
-Je zou zelfs prins Carnaval kunnen zien als een soort elfenkoning want zijn verkiezing is op de elfde van de elfde.
-De hulst wordt verder net als de vlier in verband gebracht met de godin Holda. Dit is vanwege de ‘hul’ en ‘hol’ klankgelijkenis. Toch vind ik er meer voor pleiten om de hulst te wijden aan de Germaanse god Holder. Deze blinde god en tegenhanger van Balder is weer een variant op de hulstkoning in zijn rivaliteit met de eikenkoning. Hierom denk ik dat de hulst eerder gewijd is aan Holder.
The post Waarom halen wij met kerst hulst in huis? Het verhaal van de hulstkoning first appeared on Abe de Verteller.
]]>The post De kosmische boom first appeared on Abe de Verteller.
]]>De axis mundi
Het hoeft bij de kosmische boom ook niet om een fysieke boom te gaan. Je kunt je voorstellen dat er zich op de plaats van het exacte centrum van de aarde, een onzichtbare boom bevindt die via haar stam en takken verbonden is met het exacte centrum van de hemel. (Het kan in de mythologie ook gaan om een pilaar, paal, ladder of zelfs berg.) Het centrum van de aarde kan zich op diverse plaatsen bevinden, elke heilige plek kan een dergelijk centrum zijn. Het hemelse centrum bevindt zich echter op één plek, dat is de plaats van de poolster. Dit is de plaats waar alle sterren zich omheen bewegen.
In het centrum van de aarde bevindt zich de doorgang naar de onderwereld en in het centrum van de hemelkoepel bevindt zich de doorgang naar de hemelse wereld. De boom tussen deze werelden is te zien als de as van de wereld, de ‘axis mundi’ die alle elementen van de wereld op zijn plaats houdt. Zonder deze boom zou alles weer in chaos verkeren. De mens kan als ziel of geest naar die plaatsen toe reizen, maar hij kan zijn lichaam niet meenemen. Tegelijkertijd is de kosmische boom in ieder van ons aanwezig. Het is een krachtig symbool voor de verbinding die de mens vanuit zijn centrum kan maken met de boven- en onderwereld. Dit zou je – kort door de bocht – kunnen opvatten als een opwaartse verbinding met de mannelijke, goddelijke energie van de hemel en een neerwaartse verbinding met de vrouwelijke, goddelijke energie van de aarde.
De mens als boom, de boom als mens
Het is natuurlijk niet toevallig dat juist de boom het symbool werd voor deze kosmische verbinding. De fysieke boom is een letterlijke verbinder tussen de drie werelden. Haar wortels groeien diep in de aarde, haar takken strekken zich tot ver uit naar de hemel toe en haar stam staat stevig in het centrum van deze wereld. Daarbij is haar grootte en ouderdom imposant te noemen. Bomen zijn de oudste en grootste levende wezens op aarde! Ondanks het feit dat de mens in vergelijking met een grote boom nietig is te noemen, vergelijkt hij zich toch graag met de boom. De mens deelt met de boom haar verticale positie. Hij leeft rechtopstaand met zijn kruin naar de hemel en zijn voeten naar de aarde toe gericht, zoals een boom haar kruin richting de hemel strekt en haar wortels diep de aarde in brengt. In de kosmische boom vindt de mens haar ideale energetische grondplan.
In de boom komen de hemelse en de aardse stroom samen. Van boven komt energie en bewustzijn in de vorm van de mannelijke elementen vuur en lucht. Deze corresponderen met daadkracht en denkkracht. Van beneden komen energie en bewustzijn in de vorm van de vrouwelijke elementen water en aarde. Deze corresponderen met het gevoel en de zintuiglijke gewaarwording. In de meest letterlijke zin krijgt de boom licht en lucht via haar blad binnen en water en voedingsstoffen via haar wortels. De ideale vermenging van deze vier elementen zorgt voor maximale vitaliteit en bewustzijn. Zij zorgt voor een boom met een krachtige uitstraling!
De oudste kosmische boom: de Huluppu boom
In de oudste beschrijving van een kosmische boom in de mythologie wordt er al uitgegaan van een scheiding tussen de hemel, de middenwereld van de mensen en de onderwereld. We vinden deze omschrijving van een kosmische boom in de 5000 jaar oude spijkerschrifttabletten van het oude Sumerië. Hier wordt verteld hoe de grote godin Inanna, direct nadat de hemelgod An de hemel had weggevoerd en de luchtgod Enlil de aarde had weggevoerd, een boom in de rivier de Eufraat had gevonden. Deze ‘Huluppu’ boom – waarschijnlijk een wilg – plant zij in haar tuin en in enkele jaren is hij groot en dik geworden. Helaas woont er dan de slang ‘Kent geen bekoring’ tussen de wortels van de boom. In de kruin maakt de Anzu stormvogel haar nest, hij is half leeuw en half arend. Hij is degene die het Lot steelt van de Goden en is de schepper van de zuidenwinden. Uiteindelijk gaat de donkere maagd Lilith in de stam van de boom wonen. Zij is een vrouwelijke demon die geassocieerd wordt met de uil. De grote held Gilgamesh weet deze onwelkome figuren uiteindelijk uit de boom te verjagen, maar de boom moet dan wel gekapt worden. Van het hout worden onder andere een trommel en een trommelstok gemaakt. Dit zijn niet toevallig instrumenten om mee in een trance te komen. (2)
Deze mysterieuze tekst zou je als volgt kunnen duiden: Vanaf het moment dat er tussen hemel en aarde ruimte wordt gecreëerd kan de kosmische boom niet meer dienen als zuivere poort tussen de werelden. Het tussengebied – de huidige mensenwereld – zorgt ervoor dat er stromen energie en bewustzijn wegsijpelen en – ten dele – gebruikt worden voor het ik-bewustzijn. Hierdoor is de doorstroming van energie via de boom niet meer optimaal. De slang die geen bekoring kent, bekoort zelf wel en geeft zo aan de mensen de materiële wereld. De mens hapt gretig toe in deze smakelijke vrucht. De Anzu vogel geeft de mensen met de wind, ook het verstand. Hij steelt zo het noodlot onder de ogen van de goden vandaan, want de mensen beschikken nu zelf over hun lot. Met zelfbewustzijn komt echter ook de angst in het leven van de mens, gereflecteerd in de donkere maagd Lilith, een vrouwe die zowel seks als dood komt brengen in het energetische systeem van de mens.
Yggdrasil: de kosmische es
De mooiste beschrijving van een kosmische boom vinden we in de Oud-IJslandse Edda uit de 13e eeuw. De kosmische boom is hier de es Yggdrasil. Dit betekent: ‘paard van de verschrikkelijke’ waarbij de verschrikkelijke gezien moet worden als de god Odin. Een wortel van de boom leidt naar de onderwereld genaamd Hel, een andere wortel gaat naar de bron van wijsheid die te vinden is in de reuzenwereld en een derde wortel gaat naar de wereld van de goden en naar de bron van Urd.
Urd is één van de schikgodinnen die het lot van alle wezens bepalen. Hier is het ook dat alle Goden vergaderen. In de onderwereld ligt de draak Nidhogg aan de wortels van Yggdrasil te knagen en hoopt zo ooit de boom om te doen vallen. Boven op de kruin van Yggdrasil woont een arend met grote kennis. Hij is te zien als de veroorzaker van de winden. Tussen deze beiden rent de eekhoorn Ratatosk heen en weer over de stam en brengt hatelijke boodschappen over. (3)
Dit laatste geeft iets aan over de miscommunicatie tussen hemel en onderwereld en wat mij betreft ook over een slechte doorstroming van de energie van boven naar beneden en vice versa. De zuivere energie van beneden verandert door de draak in harde materie, stolt daardoor en komt niet verder langs de stam. Het zuivere bewustzijn van boven verandert door de arend in een veelheid van gedachten en verliest zo zijn focus, zij verwaait. Zo wordt de dualistische wereld van materie-in-gedachten gevormd. Hetzelfde zagen we ook al terug bij de Huluppu boom van de Sumeriërs.
De boom van kennis van goed en kwaad
In de Hebreeuwse mythologie wordt dit drama teruggebracht tot menselijke proporties. In het midden van de hof van Eden staat de boom van kennis van goed en kwaad. Daar ontmoet Eva de slang en laat zich bekoren om van de vrucht van die boom te eten, ook al werd dat haar door God verboden. In middeleeuwse schilderingen is het soms een vrouwsfiguur met een slangenlijf die haar de vrucht aanbiedt. Deze wordt wel gezien als de demon Lilith, die volgens Joodse geschriften de eerste vrouw van Adam was. Ook Adam eet van de vrucht en de gevolgen zijn bekend; zij worden uit het paradijs verdreven. Vanaf het moment dat de mens at van de boom van kennis van goed en kwaad moest hij het paradijs van onbewuste eenheid verlaten. (4)
Zo betrad de mens de wereld van de dualiteit. Een wereld waarin altijd een verlangen wordt gevoeld naar een verloren gegaan geluk. In die wereld is hij gaan zoeken naar plaatsen die hem terug konden brengen naar een gevoel van eenheid, geluk en verbondenheid. Hij zocht naar plaatsen waar de grens tussen deze en de Andere Wereld dunner is. Deze zoektocht om zich opnieuw te kunnen verbinden met dat gevoel zou je de oorsprong van ‘religie’ kunnen noemen. Religie komt van het Latijn ‘religare’; zich weer (ver)binden. Na de ‘val’ is een terugkeer naar het paradijs – para Dis betekent de plaats exact boven de onderwereld – onmogelijk. Je kunt niet terug naar een staat van onbewuste eenheid! Maar andere heilige plaatsen, met ommuurde tuinen en met een heilige boom des levens in het midden, waren wel te vinden. Dit waren plaatsen om zich op te laden en om te helen, om daarna de wereld van afgescheidenheid weer aan te kunnen.
Het boomheiligdom: nemeton en temenos
Ongetwijfeld waren de allereerste ‘heilige’ plaatsen van de mensen natuurheiligdommen. Het waren heilige plaatsen in de woeste natuur, vaak afgescheiden van hun omgeving door een heg en verder alleen gemarkeerd door een boom, een grot, een bron en/of een steen. Hier waren nog geen stenen of houten gebouwen in of bij aanwezig en ook beelden met een menselijke vorm waren er nog niet. De plaatsen waren uitgekozen op hun ‘energie’ en sfeer. Het waren plaatsen die uit zichzelf al een invloed uitoefenden op de mens die daar kwam en deze uit zijn lichaam en in zijn geest bracht. Het konden plekken zijn die een helende en versterkende invloed op mensen uitoefenden. Soms leek dit vooral via de grote steen – de megaliet – te gebeuren, soms via de bron en vaak dus ook via een grote boom.
Er zijn een aantal beroemde heilige plaatsen te noemen uit de heidense en antieke tijd die waarschijnlijk zo eenvoudig zijn begonnen. Ik noem hier Uppsala te Zweden, Tara in Ierland, Romove in Pruisen, Nemi in Italië en Dodona en Delphi in Griekenland. Later werden dit uitgebreide tempelcomplexen. Hiernaast moeten er nog ontelbare lokale heilige plaatsen in de natuur zijn geweest. Deze werden bij de Romeinen aangeduid met de benaming Lucus, bij de Germanen was dit een Loh, bij de Kelten een Nemeton en bij de Grieken een Temenos. (5) Op de meeste hiervan was ook een heilige boom aanwezig. Deze bomen zijn te zien als aardse vervangers van de mythische kosmische boom. Zij zorgden ervoor dat de mythe op aarde plaats kon vinden! Dit waren de bomen die je naar de hemel konden brengen of die je naar de onderwereld konden leiden. Dit was ook de plaats waar men zich in het exacte centrum van de wereld bevond!
Bomen, sjamanen en tovenaars
Het goede gebruik van een dergelijke heilige plaats en boom was niet voor iedereen weggelegd. Voor de gewone sterveling was het bezoek aan een dergelijke heilige plaats een ontmoeting met hogere krachten en een kans op heling en bewustwording. Voor de magisch specialisten kon er nog meer gebeuren in het contact met de kosmische boom. Deze ‘sjamaan’, priester of tovenaar kon op een bewuste manier de kosmische boom gebruiken om zich te verbinden met de geestelijke wereld, om in de geest te kunnen reizen. Ook kon hij vruchtbaarheid brengen naar de mensenwereld en hij kon er orakelen.
Het gebruik van de kosmische boom als reismiddel is terug te vinden in de naam Yggdrasil als paard van ‘de Verschrikkelijke’. Deze naam impliceert dat Odin de boom kon gebruiken als rijdier om daarmee zich te verplaatsen naar één van de negen werelden. Het gebruikelijke paard van Odin is Sleipnir, dit paard met acht benen, kon zowel over lucht, land als water reizen. De god Odin stond verder bekend als een magiër die uit zijn lichaam kon treden, met geesten kon spreken, allerhande bezweringen doen en zich kon veranderen in een dier. Hierin heeft hij veel gelijkenissen met de Siberische sjamaan.
De kosmische berk uit Siberië
In verslagen uit het negentiende-eeuwse Siberië wordt verteld van de berk als kosmische boom die een verbinding kan vormen met de geestenwereld. De sjamaan kapt een kleine berk en maakt daar negen inkepingen in als symbool voor de negen werelden die hij kan bereizen. Soms bevestigde hij een paardenkop aan de berkensteel als teken dat hij de berk als rijdier gebruikte om in extase te kunnen reizen. Hij brengt de berk zijn yurt binnen en door hem in de vuurplaats te steken en met zijn uiteinde uit het rookgat geeft hij te kennen dat dit de kosmische boom is. Vervolgens gaat hij door middel van zang, dans, trommelen en andere technieken in een trance waardoor hij in de geest via een symbolische beklimming van de kosmische boom de yurt via het rookgat verlaat. Hij laat daarbij zijn lichaam achter in de yurt. (6)
De yurt met de berk in het midden is hier een samengaan van microkosmos met macrokosmos. Het is enerzijds een microversie van de middenwereld die door middel van de paal verbonden wordt met de onderwereld in de vuurplaats en de bovenwereld via het rookgat, het is anderzijds een symbool voor het energetische huis van de sjamaan met de berk als wervelkolom en het rookgat als kruin waarlangs de sjamaan zijn lichaam kan verlaten.
De tovenaar-sjamaan weet dat – ondanks het imposante voorkomen van de kosmische boom – hijzelf een exacte replica van die boom in zich heeft! Hij laat zich niet leven en leiden door de boom alsof zij een ontzagwekkende godheid is die gehoorzaamd moet worden, maar neemt de kracht van deze boom in eigen handen. Hij beseft dat hij in zich zelf hemel en aarde moet verbinden en zo zelf de kosmische boom moet worden! Hierdoor krimpt de boom in tot menselijke proporties en wordt tot de staf van de tovenaar, het stokpaardje van de sjamanen, de bezemsteel van de heksen en de esculaap van de geneesheren.
De caduceus van Hermes
Een ander voorbeeld van de kosmische boom in de vorm van een staf is de caduceus. De Griekse god Hermes, die zielengeleider (psychopompos) was en boodschapper van de goden, droeg deze gevleugelde staf die met slangen is omwonden. De twee slangen zijn te zien als de opwaartse en de neergaande stroom van energie en bewustzijn die in de handen van deze magiër-godheid in perfecte harmonie zijn. Hierdoor zal deze gevleugelde staf – als symbool van het energetische systeem – ervoor zorgen dat hij kan vliegen! Hij kan reizen naar de godenwereld en naar de onderwereld.
Hier blijft de slang of de draak niet bij de wortels liggen, zoals gebeurde bij de Huluppuboom en bij Yggdrasil. De drakenenergie kan langs de boom verder stromen en om elkaar heen kronkelen, om uiteindelijk de kruin te bereiken en zo voor verlichting zorgen voor degene die vol aandacht dit proces in zichzelf begeleidt! Degene die dit doet kan je zien als de held die de draak heeft verslagen. Niet door haar dood te maken, maar door de schat van materie weer te doen stromen, zodat de energie vrijgemaakt kan worden voor bewustwording en verlichting. Dit is ook wel te vergelijken met het gebruik van de kundalini-energie bij de Indiase yogi’s. Op deze wijze kan een nieuwe generatie mensen op een bewuste manier de wereld van de dualiteit verlaten om zich opnieuw te verbinden met de eenheid die zich daarachter bevindt.
De kosmische boom staat voor een perfect werkend energetisch systeem dat energie van boven haalt en naar beneden brengt en vice versa. Wie dat kan doen zonder noemenswaardig energieverlies wordt zelf een krachtplek. Een centrum van waaruit energie stroomt. Deze persoon is een levenskunstenaar, hij zal stralen van energie. Hij is zelf het centrum van de wereld geworden.
Noten:
1 Dit artikel staat in het boek ‘Kosmische bomen’. Dit is een prachtig fotoboek met vele foto’s van solitaire bomen, twee artikelen en enkele gedichten. Het boek is hier te bestellen en kost 15 euro. De twee andere boeken zijn: De symboliek van bomen en de wijsheid van bomen en kruiden. Hier vind je meer info over deze boeken.
2 Wolkstein en Kramer – Inanna queen of heaven and earth 3
3 vert. Otten, M. – Edda 19, 45
Sturluson, Snorri – Edda (vert. Marcel Otten) 14-15, 43-45
4 Bijbel Genesis 3
5 https://en.wikipedia.org/wiki/Lucus
https://en.wikipedia.org/wiki/Nemeton
http://en.wikipedia.org/wiki/Romuva_(temple)
6 Eliade, M. – Shamanism 169, 173 en 270
The post De kosmische boom first appeared on Abe de Verteller.
]]>