Warning: Constant WP_CRON_LOCK_TIMEOUT already defined in /mnt/web617/a0/52/524175852/htdocs/STRATO-apps/wordpress_02/app/wp-config.php on line 109
The post Kerstkabouters uit Scandinavië: tomte, nisse en gardvord first appeared on Abe de Verteller.
]]>Zoals wij in Nederland Sinterklaas hebben en in Amerika de Kerstman, zo hebben de Scandinavische landen de kerstkabouter als brenger van de cadeaus in de midwintertijd! In het Noors heet hij ‘julenisse’ en in het Zweeds ‘jultomte’. Dit kun je vertalen als kerstkabouter. In Finland hebben ze de ‘joulupukki’, oftewel de kerstbok. Hieronder ga ik deze figuren aan jullie introduceren en verklaren hoe zij gekoppeld zijn geraakt aan de kersttijd.
Naam en geschiedenis van tomte en nisse
Wat wij in Nederland een kabouter zouden noemen wordt in Scandinavië een ‘nisse’ of ‘tomte’ genoemd. Hij heeft meestal het voor ons bekende uiterlijk van een klein, oud mannetje met een lange, witte baard en een conische rode hoed, maar hij is iets groter, meer de lengte van een dwerg (60-90 cm).
Verder wordt hij beschreven als lelijk, met een dikke onderlip, grijze kleding, schitterende ogen en maar vier vingers aan elke hand. Het woord ‘nisse’ wordt rond 1600 voor het eerst genoemd en zou geliefde, kleine verwant betekenen. Een bijnaam van de nisse is Niels, wat – opmerkelijk genoeg – ook een naam is voor sint Nicolaas in Scandinavië. De tomte wordt al genoemd in een citaat van sint Birgitta uit de veertiende eeuw waarin ze waarschuwt tegen ‘tompta gudi’ oftewel tomte-goden. Tomte betekent man van de hoeve of nog specifieker: van de samengepakte grond onder de boerenhoeve. De namen ‘nisse’ en ‘tomte’ hebben geleidelijk aan andere benamingen voor soortgelijke wezens overgenomen. Alleen lokaal komen we soms nog de gardvord (tuinbewaker), de haugbonde (bewoner van de grafheuvel) en de tunkall (tuinkerel) tegen. Dit zijn allemaal solitaire wezens. (1)
Het werk van de nisse
De nisse houdt een oogje in het zeil over alle werkzaamheden op een boerenhoeve. Als dit allemaal zorgvuldig en ijverig gedaan wordt, dan zal de nisse geluk en zegen brengen. Hij helpt soms zelfs mee en draagt balen hooi naar de schuur of verzorgt de paarden. Echter bij slordigheid, luiheid, vloeken, of mishandelen van de dieren kan zijn humeur omslaan: hij breekt dan dingen of gooit ze omver, hij bindt de staarten van de koeien aan elkaar vast of slaat de melkmeid. Hij kan je zelfs bijten! Een dergelijke beet is giftig en je zult er niet van herstellen. De nisse is niet te onderschatten, hij is oersterk en kan je in de lucht gooien tot boven het dak en je dan weer opvangen! Ook kan hij de voorraadschuur (stabbur) op zijn rug tillen. (2)
De nisse als eerste bewoner
Van de nisse (en de tomte) werd gezegd dat het de ziel was van de eerste bewoner van de hoeve die het land rondom ontgonnen had. Deze ziel kon geen rust vinden en bleef op het erf rondspoken. Toch was het geen slecht spook. Bij de oudere benamingen ‘gardvord’, ‘tunkall’ en ‘haugkall’ of ‘haugbonde’ is de associatie met de oudste bewoner nog sterker. Haugkall betekent man van de grafheuvel. Als er een grafheuvel op het erf van de boerderij lag dan woonde de nisse daar. De grafheuvel is natuurlijk ook de plaats waarin de vroegste bewoners werden begraven. Dit wezen kon ook in de grootste boom op het erf (vårdträd) wonen of in het voorraadhuisje (bu of stabbur).
Omdat dit allemaal riekte naar heidense voorouderverering werd de nisse door de kerk als een demon gezien. Boeren die een nisse op het erf hadden werden ervan beschuldigd dat hun rijkdom oneerlijk verkregen was. Het mannetje zou hooi en graan stelen van de buren en naar zijn eigen hoeve toe slepen. De boter op de pap die hij kreeg zou hij bewaren om er de zielen mee te braden van degenen voor wie hij had gewerkt.. (3)
De Gardvord
De voorloper van de tomte en nisse is de ‘gardvord’ of de ‘tunkall’ en in sommige plaatsen bleef men deze oude benamingen gebruiken. Deze gardvord bracht vruchtbaarheid en geluk aan de boerderij. Hij beschermde de boerenhoeve, zijn vee en zijn bewoners. In sommige verhalen beschermde hij de boer zelfs door trollen te verjagen. Hij is mogelijk de ‘rudkall’ oftewel de man die als eerste het land heeft gecultiveerd en de boerderij heeft gebouwd. Dit ‘spook’ werd niet gevreesd, maar geëerd. Hij kon zichzelf heel klein maken, maar meestal was hij juist groot, zo groot dat hij met zijn ellebogen op het dak kon leunen. Hij kon zich ook in de vorm van een dier veranderen. (4)
De vårdträd; beschermende geest van de boom
De gardvord woonde vaak in de centrale boom op de hof. Die boom wordt in Zweden de vårdträd genoemd en in Noorwegen de ‘tuntre’ (hofboom). Meestal was dit een linde, es, eik of beuk. Bij de ontginning van de grond en het bouwen van de boerenhoeve werd er meestal ook een boom op een centrale plek op het erf, nabij het woonhuis geplant. De zaailing van deze boom zou uit een heilige plaats in het woud komen. Bij het sterven van de stichter van de boerenhoeve kon het gebeuren dat zijn geest zich terugtrok in deze boom. De vårdträd werd daarom met groot respect behandeld. ‘Vård’ (in vårdträd) betekent waard of beschermer. Het is de geest van de stichter die in de vårdträd huist en de beschermer is geworden van de hoeve. Van deze gardvord wordt gezegd dat hij zal verdwijnen als de boom doodgaat. Daarmee lijkt hij op een dryade of boomgeest. (5)
Op feestdagen werd er bier of melk over de wortels van de boom gegoten als offer aan deze beschermende geest en met kerstavond werd er pap en haverkoekjes in de boom gezet als geschenk voor de gardvord. Zo hoopte de boer ziekte en ongeluk van mensen en vee te voorkomen. Niemand zou het wagen om een takje van de boom af te breken. De kans was namelijk groot dat de geest dan wraak zou nemen en dat je ziek werd. Er wordt zelfs beweerd dat de beroemde kosmische boom Yggdrasil, de vårdträd was voor de goden van de Asgaard. (6) Ook nu nog zal een grote boom naast je huis op bijna iedereen een merkbare, positieve invloed hebben.
De gardvord in het voorraadhuisje
Nog vaker woonde de gardvord in de ‘bu’ of ‘stabbur’ een speciaal huisje op het erf dat diende als voorraadschuur (ook voor opslag van de luxe artikelen en zondagse kleren) en gastenverblijf. Dit houten huisje is smal van onderen en wordt breder met vaak een omloop op de eerste verdieping. Hier op de eerste verdieping was er voor de gardvord een bed gemaakt, wat alleen hij mocht gebruiken. Hij is daarom te zien als een geëerde gast. Wie toch in zijn bed probeerde te slapen werd er – volgens de sage – onherroepelijk en niet zachtzinnig, door onzichtbare handen uitgeknikkerd. De gardvord kreeg – zoals gezegd – met kerstmis een bord pap met boter als geschenk voor zijn goede diensten. Dit wordt soms gezien als een offer aan de geest en als een overblijfsel van heidense voorouderverering. (7)
De gardvord verdreven
In latere sagen wordt de gardvord van het erf verbannen. Dit gebeurde omdat een dergelijk geloof niet meer paste bij de moderne bedrijfsvoering, of anders omdat het vermoeden bestond dat de geest een soort van duivel was. De priester dreef hem dan uit, zoals hij ook de duivel met zijn geestelijke kracht kon uitdrijven. Of anders jaagde de boer hem weg met zijn fysieke kracht:
In een verhaal uit Noorwegen was een sterke boer het zat dat zijn gasten uit het bed in de ‘bu’ werden gegooid en ging er op een nacht zelf in slapen. Ook de boer werd aangepakt, maar hij liet zich niet wegjagen. Hij stak zo wild om zich heen met zijn mes dat de gardvord zelf moest weg vluchten naar de stal. Ook daar werd hij weggejaagd en toen hij van het erf was gevlucht huilde de gardvord onbedaarlijk.
Of dit een slimme actie was van de boer is maar zeer de vraag want net als bij de nisse en de tomte neemt de gardvord het geluk van de boerderij met zich mee als hij vertrekt. De gardvord werd vanaf de negentiende eeuw telkens vaker nisse of tomte genoemd en veranderde daardoor in uiterlijk richting de ons bekende huiskabouter. (8)
Kerst met de nisse
Net als de gardvord eerder, wordt ook de nisse eens in het jaar beloond voor zijn diensten. Hij krijgt met kerstavond een groot bord met rijstepap, met daarbovenop een flinke klont boter. Een biertje erbij smaakt hem ook best. Dit zet je dan neer in de stal of schuur. Dit komt behoorlijk precies: in een Noors verhaal deed de boer de klont met boter onder de pap. De nisse meende dat hij geen boter had gekregen en werd zo kwaad dat hij de koe in de stal dood maakte. Toen hij er daarna achter kwam dat de boter verstopt zat had hij spijt en zocht net zo lang tot hij een identieke koe had gevonden om de dode koe te vervangen. In andere versies krijgt de nisse elke dag pap, maar op kerstdag een speciale kom zoete rijstepap. In een Zweeds verhaal wordt gezegd dat de tomte met kerst beloond werd met wat gesponnen draad, een snuifje tabak en één schep klei. De draad was wellicht om er kleren mee te maken en de schep klei zou kunnen refereren naar de grond onder het huis waar de tomte zelf van gemaakt is. (9)
De joelbok
Voor het midden van de negentiende eeuw kwam de joelbok – joel is een oud woord voor de kerst- of midwintertijd – met kerst de cadeaus brengen voor de kinderen in Scandinavië. Dit was een volwassene of jongere die zich had vermomd met een geitenvel, een masker gemaakt van leer of berkenhout en hoorns. Hij ging verkleed als bok van deur tot deur om te vragen of er ook stoute kinderen zijn. Hij kwam ook inspecteren of de voorbereidingen voor kerst goed waren gegaan. Hij wordt het eerst genoemd in het begin van de achttiende eeuw en is dan onderdeel van een Driekoningengezelschap. De joelbokken kwamen in Noorwegen ook langs zonder cadeaus, dit heette ‘julebukking’. Als zodanig verkleedde mensen gingen langs de boerderijen en kregen dan zoetigheid en/of sterke drank. De joelbok plaagde de mensen en maakte ze aan het lachen, kleine kinderen werden vaak bang van hem. Ook moest er geraden worden wie er achter het masker stak. (10)
De joelnisse
De joelbok werd opgevolgd door de ‘julenisse’ of ‘jultomte’, vrij vertaald de kerstkabouter. In Denemarken gebeurde dit in ieder geval vanaf de jaren veertig van de negentiende eeuw en van daaruit verspreidde zich het gebruik naar Zweden en Noorwegen. De joelbok bleef wel meedoen en mocht hem nu dragen of de slee trekken. Met kerstavond komen deze wezens naar de verschillende boerenhoeves om daar – nu samen met de joelbok – de cadeaus te brengen. Ze kloppen op de deur en komen binnen met de cadeaus. In Finland heet de cadeaubrenger nog steeds de Joulupukki, oftewel de joelbok, maar hij heeft nu het uiterlijk van een Kerstman. De julnisse – tomte – of pukki leek in de negentiende eeuw nog het meest op een kerstkabouter, maar is geleidelijk onder Amerikaanse invloed telkens meer op de Kerstman gaan lijken. De joelbok hangt nu voornamelijk nog als versiering gemaakt van stro in de kerstboom. (11)
De genius loci
Het is voor ons zeer moeilijk voorstelbaar dat een mens zo verweven kan zijn met de plaats waar hij woont dat hij zelf na zijn dood een oogje in het zeil gaat houden. Ook de grote verering en ontzag voor de eerste voorouder, die nog aanwezig wordt geacht op een speciale plek op de boerenhoeve, is ons vreemd. Maar als je jaar in jaar uit op dezelfde plek woont, het werk doet van je vader en je voorvaderen, een werk dat volkomen verweven is met de grond en de gebouwen rondom je, dan is het niet meer dan logisch dat je verknocht raakt aan je grond en dat je overtuigd bent dat je beschermd wordt door een wezen dat groter is dan jezelf. Dit wezen is verweven met de plek, is de ziel van de plek. Het gaat hier om de sacrale dimensie van de ruimte, die dit keer niet in een kerk, of een plek in de natuur is, maar juist dichtbij, in je eigen leefruimte. Een speciaal plekje op je erf wordt ervoor ingeruimd (de voorraadschuur of de grote boom).
Op een speciale tijd in het jaar – met de joel/kerst – herdenk je deze geest van de plek door iets te offeren. Dit gebeurt juist met de midwintertijd omdat de tijd dan anders is. Het zijn de donkerste dagen van het jaar waarin de heilige nachten en dagen gewijd zijn. Er vindt een tijdelijke omkering plaats in ons bewustzijn, waardoor er een verschuiving plaats vindt van je aandacht van de alledaagse, naar de geestelijke wereld. Ook de ruimte wordt veranderd en geheiligd. De centrale kamer wordt versierd met groene takken, lichten en een eeuwig groene boom. We maken ons huis tot een sacrale ruimte. Dit is de juiste tijd en plaats om de ‘genius loci’, de beschermgeest van jouw huis en erf te ontmoeten.
De gardvord – maar ook de tomte en nisse – houden ervan dat ze erkend worden. Zonder deze beschermgeest wordt de boerderij en het erf leger, het verliest zijn ziel. Sommige geesten zijn niet slecht, maar juist welkom! Ik voelde dan ook diep medelijden bij het verhaal van de verjaagde gardvord, die hartverscheurend moest huilen omdat hij zijn thuis was kwijtgeraakt.. Dit was vaak het einde van de goede, beschermende ziel in en rond de boerderij in Scandinavië. Het gebeurde ook dat het geloof in de gardvord (en daarmee zijn werk) overging in de – onschadelijker vorm – van de tomte of nisse. Wat kan er ten slotte demonisch zijn aan een (kerst)kabouter? Zo verloor hij echter wel veel van zijn oorspronkelijke zeggingskracht.
Conclusie
In deze donkere tijden waarin we veel binnen zitten en gekluisterd zijn aan huis en erf is het misschien goed om ons voor te stellen hoe de huiskabouter het bij ons heeft. Hoe gaat het met die ‘genius loci’, de sfeer, de geest van jouw plaats? Nu weet ik wel dat je waarschijnlijk niet meer woont op de plaats waar jouw verre voorouder zijn huis heeft gebouwd, maar elke grond is eeuwenoud en lang, lang geleden in gebruik genomen. Wat is de geest van jouw grond en hoe voelt hij of zij zich? Is er ruimte voor harmonie en vrede, is er ruimte voor vlijtige aandacht, is er ruimte voor verstilling en verdieping, waarin je vanuit je centrum alles uit jouw omgeving diep kan inademen en tot je nemen zonder weerstand en zonder wrevel? Als die geest onzichtbaar nog rondwaard, dan is kerst de tijd om die geest te eren, om je ermee te verbinden, een bord pap voor hem neer te zetten en om dan af te wachten of hij ook cadeaus komt brengen. Dit zal niet een zak met gadgets van ‘bol’ of ‘amazon’ zijn (die bestel je zelf), maar het zal het geschenk van de ‘christmas spirit’ zijn, een snuifje geluk en een hint van magie.
In een van de vele sagen rond de nisse ziet een rijke boer hoe dit wezen met moeite drie strootjes naar de voorraadschuur van het huis brengt. De boer lacht erom en wijst dit geschenk op een minachtende wijze af. Sindsdien verdween het geluk uit het huis van de boer. Had hij dit onaanzienlijke cadeau aangenomen dan zou er zegen op zijn huis hebben gerust. De voorraadschuren zouden vol zijn gebleven, maar nu sijpelde alle welvaart langzaam maar zeker weg. Geef dus eer aan je voorouders, eer de geest van de plek en geef eer aan de kerstkabouter!
Abe van der Veen
The post Kerstkabouters uit Scandinavië: tomte, nisse en gardvord first appeared on Abe de Verteller.
]]>The post Kabouters in je huis: een zegen of een vloek? first appeared on Abe de Verteller.
]]>De kabouter als hulp in de huishouding
Zowel in het huis – meestal bij de haard – als bij de grafheuvel werd voedsel of drank neergelegd voor de kabouter. Dit is te zien als een impliciete of expliciete overeenkomst dat de kabouter(s) in ruil hiervoor klusjes zullen verrichten in de huishouding. De kabouter staat vooral bekend om zijn eigenschap om ‘s nachts in het geniep allerhande klusjes te doen voor het huisgezin: ze spoelen, wassen, schrobben de vloer, bakken brood, maken schoenen, schuren potten en ketels, etcetera. Dit doet hij meestal in ruil voor een klein voedseloffer; een bruine boterham kan al genoeg zijn. Soms zegt de sage dat die hulp werkelijk gebeurt, maar vaak ook hoort men de kabouters werken en blijkt ‘s ochtends alles onaangeroerd! (2)
Die hulp kan zich zelfs uitstrekken tot het domein van de vruchtbaarheid. Een aantal sagen vertellen over een verliefde jongeman die zijn nood klaagt bij een kabouter omdat hij geen bruidsschat heeft om zijn geliefde te kunnen trouwen. De kabouter heeft dan medelijden en zorgt voor het ontbrekende goud. Een grovere versie van kabouterhulp vinden we in een sage uit Oost-Vlaanderen. De kabouter heet daar Roodmutsje. Wanneer een knecht een lief heeft dat tegenstribbelt, dan laat hij het meisje ‘s nachts door Roodmutsje uit haar bed halen en op zijn kamer brengen. Als het meisje dan wakker wordt is zij zo beschaamd dat ze ‘vriendelijk’ is voor de knecht, als hij zijn mond maar houdt. Zo is menig meisje tot een huwelijk gedwongen, besluit de sage. (3)
De zegen van de kabouter
In een aantal sagen wordt er niet gesproken van concrete klusjes die de kabouter doet, maar van een zegen brengende kabouter. Zolang de kabouter goed behandeld wordt zorgt hij voor welvaart, geluk en vrede in het huis. Een mooi voorbeeld is de volgende sage uit Noord-Holland: Bij Heintje Groen was een vierkant gat onder de schoorsteen. Daardoor kwam ‘s nachts een klaboutertje. De vrouw van Hein wist dat en zette ‘s avonds eten voor hem klaar. ‘s Morgens was dat verdwenen zonder dat iemand iets had gezien. Hein gooide uit verveling petroleum over het eten van de klabouter. Het eten bleef onaangeroerd en die ochtend vonden ze een brief: ‘Klaboutertje zijn eten weg, klaboutertje zijn zegen weg.’ Na die tijd rustte er op het huis geen zegen meer. Het is een interessant detail dat in dit verhaal de kabouter uit een gat bij de haard komt. Ook in sagen uit Noord-Brabant wordt expliciet vermeld dat de kabouters via de schouw naar binnen komen. (4)
Bij de haard werden in de Romeinse tijd de ‘lares’ aanbeden en kleine offers gebracht. De ‘lares’ waren vooroudergoden die zegen brachten aan het huis. In de vroegmiddeleeuwse tijd werd dit soort aanbidding verboden. Toch bleef het geloof in één of meer huisgeesten en het gebruik van het geven van voedsel aan deze geesten bestaan. Het kon dan alleen niet meer offeren genoemd worden. Deze geesten worden de ‘cofgodu’ (huisgoden) of ‘stetewialdu’ (meester van het huis) genoemd in Latijnse teksten. De haard wordt symbolisch gezien als het centrum van het huis en de schouw als de ingang naar de geestenwereld. (5)
Een ander prachtig, verhelderend verhaal uit Noord-Brabant over de zegen brengende kabouter gaat als volgt: Een boer wiens zaken altijd voor de wind gingen hoorde op een avond iemand hard zuchten en steunen. Hij ging kijken en betrapte een kabouter die één graankorrel naar de graanzolder aan het sjouwen was. Hij lachte de kabouter uit en spottend zei hij: ‘één korreltje, dat is me ook de moeite waard!’ Het mannetje antwoordde: ‘dan mag ik zeker ook wel alles terug sjouwen wat ik hier heen heb gebracht?’ De boer keek hem minachtend aan en vond het prima. Maar vanaf die dag gingen de zaken langzaam maar zeker achteruit, tot de boer zo arm werd als een kerkrat. Het is duidelijk: ‘wie het kleine niet eert, is het grote niet weerd!’ (6)
Als beschermende huisgeest brengt de kabouter zegen. In een aantal sagen horen de inwoners van een huis wel het lawaai van veel bedrijvigheid, maar is er de volgende ochtend juist niets gebeurd. Dit hoeft ook niet. Zegen betekent ‘signum’, het maken van een kruisteken en dit teken houdt je in je centrum. Je zou kunnen zeggen dat de zegen van de kabouter iedereen in het huis gecentreerd houd. Iedereen in het huis is gefocust op zijn eigen centrum en het centrum van het huis, de haard. Zo kunnen ze in aandacht en zonder weerstand of tegenzin hun arbeid doen. Dat is te zien als de werkelijke hulp van de kabouter.
Kabouters en hekserij
Toch is er een dubbelzinnigheid in de zegen van de kabouter; die moest tenslotte ergens vandaan komen. In een aantal sagen wordt de conclusie getrokken dat de kabouter die voorspoed stal bij de buren vandaan! Bij Aerschot werd verteld over een zekere heer Percy die op duizend manieren door de kabouters werd geholpen, ze zetten zelfs de koffie voor hem! Maar zijn buren hadden er alleen maar last van. De kabouters van Percy dronken de melk van hun koeien en bedierven hun boter. In een sage uit Turnhout is de connectie nog duidelijker: een vrouw steelt de boter bij de buren vandaan door middel van kaboutermannekes en een rode doek. Zij wordt ontmaskerd als een heks. Ook in een andere Turnhoutse sage stelen de kabouters van de Kabouterberg het vee en het geld van de mensen.
In een Gelderse sage wil een boerenkar maar niet vooruit komen ook al geeft de boer het paard met de zweep. Dan ziet hij dat er een plat gedrukte kabouter onder de wielen zit in de vorm van een hagedis! Dit riekt naar hekserij. Heksen zijn ook berucht om het stilzetten van wagens en de kabouter heeft de vorm van het heksendier de hagedis. Dit gegeven van een stelende en plagende kabouter in dienst van een huisgezin komt in sagen buiten Nederland vaker voor. Het kan geleid hebben tot het ontstaan van het idee van de ‘witches familiar’. De kleine huisdemon die de heksen in Engeland in de tijd van de vervolgingen in dienst hadden om melk en boter bij de buren te stelen en om mens en vee ziek te toveren. Hierin zit het woord ‘familiar’ wat mogelijk duidt op de ‘lar familiaris’: de huisgeest die in de Romeinse tijd nog de zegen aan het huis bracht. (7)
In buitenlandse kaboutersagen wil de zegen van de kabouter nogal eens omslaan in een vloek. De vlijtige kabouter kan het niet uitstaan dat de mensen van zijn boerderij almaar luier worden en gaat ze plagen door de dekens weg te halen, spullen weg te maken, geluiden te maken, met dingen te smijten etcetera. Hij wordt op deze wijze een soort van poltergeist! In Nederland en Vlaanderen ben ik hier echter geen voorbeelden van tegen gekomen.
Het vertrek der kabouters
In Nederland en België zal de kabouter in zo’n geval eerder vertrekken en zo zijn zegen meenemen. Dat gebeurt als hij zijn voedsel niet krijgt, als hij bespied wordt, maar ook als hij beloond wordt voor zijn werk met nieuwe kleren. In een sage uit de Kempen laat een vermoeide molenaar per ongeluk zijn boterham liggen. Die ochtend blijkt er op mysterieuze wijze een heleboel werk gedaan. Hij besluit om s nachts zich te verschuilen om te zien wie dat toch doet en ziet dan een naakt kaboutermanneke die zijn boterham opeet. Hij beloont het mannetje met een nieuw pak kleren. Vervolgens ziet hij de kabouter nooit meer terug. (8)
Dit verhaal kan je zien als een prachtig voorbeeld van in de ‘flow’ en uit de ‘flow’ zijn. Het werk van de kabouters is te vergelijken met de werking van processen op een energetisch niveau. De zichtbare wereld van de mensen draait om objecten. De onzichtbare wereld van de kabouters draait om processen! Onze wereld is statisch; met ons oog proberen we de wereld te fixeren en met onze geest proberen we de wereld te controleren. De kabouterwereld is dynamisch, zij houdt geen seconde stil. Zij staat buiten tijd en ruimte en heeft daardoor ook geen besef van individualiteit. Kabouters begeleiden de mensen continu bij de meest diverse handelingen. Zolang de mens die handelingen met zijn volle aandacht doet en daarbij opgaat in die handeling, ontstaat er een ‘trance’ of een ‘flow’ waarin er geen energie ontsnapt uit het proces. De mens is dan volledig onderdeel van de handeling die hij verricht, of dit nu gaat om schoonmaken, koeien melken, schoenmaken of een kindje maken. In vroegere tijden was de identificatie tussen wat de mens is en wat hij doet nog veel meer volkomen. Je bent wat je doet, je bent boer, je bent bakker, je bent schoenmaker! Je identificeert je volkomen met je beroep. Je schept trots in de beheersing van het vak dat je hebt geleerd van je voorvaderen. Hierdoor zit er geen ruimte tussen jezelf en de handeling. Deze gaan in elkaar op. De menselijke energie en aandacht die in het maken van het product werden gestoken kwamen volkomen in het product terecht. Dit zorgde voor kwaliteit. Wie dit proces bekijkt vanuit eenheidsbewustzijn, die weet dat de ambachtsman of de boer geholpen wordt door onzichtbare krachten. Elk proces is ook te zien als een kabouter. Wie zich verbindt met dit proces wordt geholpen door de kabouters! In feite vond die hulp van de kabouters niet in de menselijke nacht plaats, maar in het nachtbewustzijn, in de geestenwereld. Wat de mens uitvoert in de mensenwereld, vindt tegelijkertijd plaats in die andere wereld.
De naakte kabouter
Op een gegeven moment doet de nieuwsgierigheid, de onderzoekende geest van de mens zijn intrede. Dit wordt in het verhaal verbeeld door het geven van kleertjes aan de kabouters. De naaktheid van de kabouters staat voor een staat van eenheidsbewustzijn waarin er nog geen plaats is voor schaamte voor het eigen lichaam. Het besef van het individuele lichaam is er gewoon niet. Zij schamen zich niet voor hun viriliteit en creatieve kracht. Dit is te vergelijken met de naaktheid van Adam en Eva in het paradijs. De kabouter is met recht beledigd als je hem probeert te verleiden om zijn onschuldige paradijselijke staat te verlaten. Zonder kleren is iedereen gelijk. Kleren aandoen is het begin van beschaving. Je geeft jezelf een individualiteit en daarmee een masker. In de versie waar de kabouter de kleertjes wel aantrekt, kan je zeggen dat hij staat hij voor de mens die valt voor de zonde van de hoogmoed. Niet slechts de kabouter, maar de molenaar zelf voelt zich te goed, te mooi om nog slechts molenaar te zijn, hij wil een identiteit voor zichzelf alleen en zich onderscheiden van andere molenaars en zo verliest hij de vaardigheid om helemaal op te gaan in de ‘flow’ van het arbeidsproces. En zo werden de meeste ambachtslieden productiemedewerkers..
Kyrië is dood
Ten laatste bestaat er een sage die uitlegt waarom alle kabouters het land hebben verlaten: Vlakbij Hoogeloon ligt de Kabouterberg. Dit is de belangrijkste woonplaats van het kaboutervolk in Noord-Brabant. Hierin woonde ook hun koning Kyrië. Op een kwade dag schoot een jager per ongeluk een kabouter dood. Hij zag nog net hoe deze in een holletje verdween. Toen weerklonk er een triest geroep uit de berg: ‘Kyrië is dood, Kyrië is dood!‘ De jager bleek de koning doodgeschoten te hebben! Deze roep werd herhaalde malen door het hele land gehoord. Zo was er een boer uit Hoogeloon die vlakbij de Kabouterberg aan het uitrusten was. Plotseling zag hij een kabouter die hem vriendelijk een pannenkoek toestopte. Vervolgens vroeg het mannetje: ‘Zeg thuis aan Arie dat Kyrië dood is’. Ook al kende de boer geen Arie toch riep hij dit om in zijn huis en een stem weerklonk: ‘Och arme, is Kyrië dood? Dan moet ik vertrekken!’ Vervolgens vertrok zijn huiskabouter. Op vele andere plaatsen gebeurde hetzelfde. Een oude man had zich onder een brug verstopt om het kaboutervolk te zien. Die nacht zag hij er honderden of zelfs duizenden over de brug gaan om Kyrië te begraven en om daarna uit het land te trekken. Sindsdien krijgen de mensen uit Oost-Brabant geen hulp meer van de kabouters en moeten al hun werk zelf doen. In andere sagen wordt gezegd dat de kabouters vertrokken omdat ze niet tegen het gelui van de kerkklokken konden. (9)
Kyrië betekent heer. Het is zeer bijzonder dat de koning der kabouters juist die naam heeft. In het gezang ‘Kyrië Eleison’ gaat het om de here Jezus Christus. Andere goden wiens naam ook ‘heer’ betekenen zijn Adonis, Balder en Baäl. Deze zijn te betitelen als vruchtbaarheidsgoden die dood moeten gaan om wedergeboren te worden, om dan het vruchtbare seizoen met zich mee te brengen. Een vierde figuur waar een associatie mee wordt opgeroepen is Pan. De Griekse schrijver Plutarchus (eerste eeuw n.o.j.) vertelt hoe er een mysterieuze stem over het water klinkt en aan ene Thamus de aankondiging doet: ‘De grote Pan is dood’. Thamus moest dit vertellen aan de mensen van het eiland Palodes. Toen hij dit deed hoorde hij veel geween en gekerm. Opmerkelijk genoeg is Thamus/Tammuz weer een Mesopotamische godheid die dood moest gaan om herboren te worden om zo vruchtbaarheid te brengen. (10)
Dit lijkt natuurlijk sterk op het kabouter verhaal. Ook de kabouters brengen vruchtbaarheid, dus zal hun koning dit in nog versterkte mate doen. Hun koning Kyrië had de onderwereld in moeten gaan om weer te herrijzen, maar in plaats daarvan is hij onherroepelijk dood, zoals ook de goden Pan en Balder onherroepelijk dood blijven. Zijn volk moet nu vertrekken. Is de ‘heer’ dood en vertrekken de kabouters omdat het Christendom (en het onuitstaanbare gebeier van de kerkklokken) ze geen plaats meer gunt? Dit is zeker waarschijnlijk te noemen omdat met het verbannen van het Goddelijke naar de verre hemel, er geen goede en zeker geen goddelijke geesten meer in de natuur mochten zijn. Niet in bos en veld en ook niet in huis en erf. Zij vertrokken met de komst van de kerkklokken en de priesters uit het bewustzijn van de mensen. Dit was een uiterst langzaam proces dat begon ten tijde van de aanbidding van de natuurgod Pan en eindigde met de laatst geziene kabouter.
Abe van der Veen
Dit artikel is onderdeel van het boek ‘Witte wieven, weerwolven en waternekkers’. Dit boek is hier te bestellen.
1) http://www.etymologiebank.nl/trefwoord/kabouter
Sinninghe, J.R.W. – Oude volksvertellingen 20
2) Blécourt – Verhalen van stad en streek 502, 569
Janssen, B. – Het dansmeisje en de lindepater 148
3) Sinninghe 25 – 26
Wolf – Niederländische sagen (1843) 349
4) Blécourt – Volksverhalen uit Noord-Brabant 60
Sinninghe – Hollandsch sagenboek 23
5) Lecouteux, C. – The tradition of household spirits 90,98
6) Blécourt – Brabant 18
7) Sinninghe – Volksvertellingen 25
Thorpe – Northern mythology 577 en 609
Sinninghe – Gelders Sagenboek 9
8) Wolf 575
http://www.verhalenbank.nl/items/show/9558 Kleding
http://www.verhalenbank.nl/items/show/9621 Nieuwe kleding
9) Janssen 164
Blécourt – Verhalen van stad en streek 503
10) Graves, R. – Greek myths
Ook interessant: http://www.verhalenbank.nl/items/show/51228
https://archive.org/stream/navorschervolum07unkngoog/navorschervolum07unkngoog_djvu.txt
Verder bestaat er nog een zeer interessante Hollandse sage opgetekend door Cornelis van Alkemade uit het begin van de achttiende eeuw. Hij vertelt over een vroedvrouw Kniertje die door een kaboutermannetje werd verzocht om bij een geboorte te assisteren. Zij werd een blinddoek omgedaan en naar een onderaards verblijf gebracht. Daar hielp ze bij de geboorte van een kabouterkind en werd beloond met een klompje drek wat in haar schort werd gedaan. Ze zag hoe sommige kabouters hun ogen met iets nattigs uit een potje bestreken en deed dat ook. Vanaf dat moment kon ze altijd de kabouters zien. Opnieuw werd ze geblinddoekt en naar huis gebracht. Het klompje modder gooide ze weg, maar de ochtend erna merkte ze dat er in haar schort nog wat goudstof zat. Helaas kon ze het klompje niet meer terug vinden. Als ze op een dag een kabouter appelen ziet stelen probeert ze hem te verklikken, maar alleen zij blijkt het mannetje te kunnen zien. De kabouter vraagt haar met welk oog zij hem kan zien en slaat haar op dat oog, zodat ze haar hele leven aan één oog blind is. Dit verhaal wordt bijna woordelijk zo vertelt over de elfen in Wales. Toch is dit vrijwel zeker geen literaire adaptatie. In de vroeg achttiende eeuw kende men in Nederland dit Welshe verhaal nog niet. (Hollandsch sagenboek 22, Alkemade, K. v. – Beschriivinge van de Heerliikheden Noordwijk en Offen dl I, fol. 75)
The post Kabouters in je huis: een zegen of een vloek? first appeared on Abe de Verteller.
]]>The post De betekenis van het sprookje van Grimm: ‘de kaboutertjes’ first appeared on Abe de Verteller.
]]>In het sprookje heeft een arme schoenmaker veel geluk omdat kaboutertjes het werk afmaken dat hijzelf `s-avonds onafgemaakt laat. De door de kabouters gemaakte schoenen zijn meesterlijk gemaakt. Op die manier keert zijn welvaart spoedig terug. Zijn vrouw wil de kabouters graag een keer zien en gaat op een avond gluren door een spleet in de vloer. Zij ziet dan dat de kabouters geen kleren aanhebben (of in andere versies slechts vodden).
Als dank voor al hun werk besluiten dan de schoenmaker en zijn vrouw om kleertjes voor de arme kabouters te maken. Ze leggen die de volgende avond voor ze neer. De kabouters doen de kleren aan en zijn zeer blij. Vanaf dat moment voelen ze zich te goed en te fijn om nog schoenmaker te zijn! Het komt – in andere versies – echter ook voor dat de kabouters bij het zien van de kleren juist te beledigd zijn om nog te willen werken voor het gezin.
In een versie van dit verhaal uit Keulen heeft niet slechts de schoenmaker baat bij de hulp van de kabouters, maar een hele stad. Alle ambachtslieden in Keulen varen wel bij de hulp van de ‘Heinzelmännchen’. Op een kwade dag is een van hun vrouwen echter zo nieuwsgierig dat ze per se de onzichtbare helpertjes wil zien. Als ze midden in de nacht de kaboutertjes bezig hoort, schijnt ze plotseling een lamp op het tafereel. De kabouters stuiven alle kanten op en zijn sindsdien nooit meer in de stad gezien.
Brownies
In Engeland heten deze wezens ‘brownies’ en helpen niet alleen ambachtslieden, maar ook boeren bij hun werk. Zij zijn een soort van elfen (‘fairies’) die bij het huis of de familie horen. Vaak wonen ze op zolder, in de kelder, of in de haard. Als de familie zijn werk naar behoren doet, netjes en ijverig is, en als ze de huisgeest dagelijks een offer brengen van melk en brood dan beloont hij ze door de onafgemaakte klusjes van die dag ´s-nachts af te maken. Als in het gezin echter luiheid, gierigheid of andere slechte eigenschappen heersen en als het voedseloffer niet gebracht wordt, kan de brownie veranderen in een plaaggeest. Hij verplaatst spullen of maakt ze weg, hij snoept van de voorraden, maakt vreemde geluiden en trekt de dekens van het bed. Ook al wil de familie verhuizen, dit zal niet helpen want de plaaggeest verhuist gewoon met hen mee!
In en uit de ‘flow’
Dit verhaal is een prachtig voorbeeld van in de ‘flow’ en uit de ‘flow’ zijn. Elfen zijn voor mij energetische processen. De zichtbare wereld van de mensen draait om objecten. De onzichtbare wereld van de elfen draait om processen! Onze wereld is statisch; met ons oog proberen we de wereld te fixeren en met onze geest proberen we de wereld te controleren. De elfenwereld is dynamisch, zij houdt geen seconde stil. Zij staat buiten tijd en ruimte en heeft daardoor ook geen besef van individualiteit. Elfen begeleiden de mensen continu bij de meest diverse handelingen. Zolang de mens die handelingen met zijn volle aandacht doet en daarbij opgaat in die handeling ontstaat er een ‘trance’ of een ‘flow’ waarin er geen energie ontsnapt uit het proces. De mens is volledig onderdeel geworden van de handeling die hij verricht, of dit nu gaat om schoonmaken, koeien melken, schoenmaken of een kindje maken. In vroeger tijden was de identificatie tussen wat de mens is en wat hij doet nog veel meer volkomen. Je bent wat je doet, je bent boer, je bent bakker, je bent schoenmaker! Je identificeert je volkomen met je beroep. Je schept trots in de beheersing van je vak dat je hebt geleerd van je voorvaderen. Hierdoor zit er geen ruimte tussen jezelf en de handeling. Deze gaan in elkaar op. De menselijke energie en aandacht die in het maken van het product werden gestoken kwamen volledig in het product terecht. Dit zorgde voor kwaliteit. Wie dit proces bekijkt vanuit eenheidsbewustzijn die weet dat de ambachtsman of de boer geholpen wordt door onzichtbare krachten. Elk proces is ook een elfenvorm, wie zich verbindt met dit proces, identificeert zich met die elfenkracht en wordt geholpen door de elfen of de kabouters! In feite vond die hulp niet in de menselijke nacht plaats, maar in het nachtbewustzijn, in de geestenwereld. Wat de mens uitvoert in de mensenwereld, vindt tegelijkertijd plaats in die andere wereld. Bij complete identificatie ontstaat er een meesterwerk, een proces waarvan het eindproduct zelf een bron van energie is geworden. (3)
De tijd kwijt
Flauwe afspiegelingen van dit gegeven kunnen we vinden als we tijdens onze werkzaamheden ons besef van tijd verliezen en er een gevoel van rust op ons neerdaalt. Als we verfrist worden door ons werk in plaats van vermoeid. Soms zijn juist de nederige taakjes goed om die elfenkracht te voelen, bij het doen van de afwas, het wieden in de tuin en het schoonmaken van het toilet om eens wat te noemen. De elfen komen bij jou op bezoek als je opgaat in het proces en je vergeet om te denken. Je maakt je het werk eigen en verbindt je ermee, waardoor je jouw indrukken tot uitdrukking kunt brengen.
De naakte kabouter
Op een gegeven moment doet de nieuwsgierigheid, de onderzoekende geest van de mens zijn intrede. Dit is niet slecht, de mens is namelijk meer dan een elf alleen. Zij is bestemd om te komen tot zelfbewustzijn. Dit wordt in het verhaal verbeeld door het geven van kleertjes aan de kabouters en in het proberen om de elfenwereld te verlichten door het ontsteken van de olielamp. De naaktheid van de kabouters is te zien als een staat van eenheidsbewustzijn waarin er nog geen plaats is voor schaamte voor het eigen lichaam. Het besef van het individuele lichaam is er gewoon niet. Zij schamen zich niet voor hun viriliteit en creatieve kracht. Dit is te vergelijken met de naaktheid van Adam en Eva in het paradijs. De elfen zijn met recht beledigd als je ze probeert te verleiden om hun onschuldige paradijselijke staat te verlaten. Zonder kleren is iedereen gelijk. Kleren aandoen is het begin van beschaving. Je geeft jezelf een individualiteit en daarmee een masker. In de versie waar de kabouters de kleren wel aantrekken, staan zij voor de mensen die vallen voor de zonde van de hoogmoed. Niet slechts de kabouter, maar de kleermaker zelf voelt zich te goed, te mooi om nog slechts kleermaker te zijn, hij wil een identiteit voor zichzelf alleen en zich onderscheiden van andere kleermakers. Het ontsteken van de lamp is als de rationalisering van het proces. Elfenwezens laten zich niet rationaliseren en analyseren. Zij stuiven uiteen voor dit licht. Vervolgens kan er misschien een efficiënter productieproces bedacht worden, maar de ziel ontbreekt. Die is weg gevlucht, samen met de elfen en de ambachtsman is fabrikant geworden..
Abe van der Veen
Lees ook mijn blog over de fallische kabouter en de oorsprong van de kabouter:
http://www.abedeverteller.nl/de-fallische-kabouter-romeinse-en-griekse-voorlopers-van-de-huidige-tuin-en-huiskabouter/
http://www.abedeverteller.nl/de-oorsprong-van-de-kabouter-deel-twee/
1) Onder dit lemma vertelt Grimm eigenlijk drie kaboutersprookjes in één. Ik beperk mij tot het sprookje over de gift van kleren.
Je kan ‘Wichtel’ vergelijken met het Nederlandse wicht voor (wissel)kind, wezen of demon, ‘vätte’ een Zweedse naam voor kabouter en wight, het Engelse woord voor een geest. Dit is een woord voor kleine demon of geest. Het zijn dus kleine geestmannetjes. https://www.etymonline.com/search?q=wight
2) Dit artikel is een verkorte en aangepaste versie van een stuk wat ik eerder heb gepubliceerd in het – nu ter ziele zijnde – tijdschrift Religie en Mystiek.
3) De Sloveense kunstenaar en mysticus Marko Pogacnik schreef in zijn boek ‘Ontmoetingen met natuurwezens’ over dit soort ervaringen.
The post De betekenis van het sprookje van Grimm: ‘de kaboutertjes’ first appeared on Abe de Verteller.
]]>The post De oorsprong van de kabouter first appeared on Abe de Verteller.
]]>Kobold en galgenman
De Nederlandse kabouter en de Duitse Kobold zijn etymologisch aan elkaar verwant. Het woord betekent beschermende huis- of stalgeest. (In de folklore wordt zelden over de tegenwoordig zo populaire boskabouter gesproken.) Ook de Franse geest gobelin en de Engelse (hob)goblin horen bij dezelfde woordgroep en zijn huisgeesten. (1) De huisgeest heet in Duitsland ook wel het Heinzelmännchen, Wichtelmännchen of Galgenmännchen. In het dertiende-eeuwse Duitsland werden van deze kobolden beeldjes gesneden uit alruin, buxus of was om in de kamer te zetten. Rondom het galgenmannetje – een mensvorm gesneden uit een alruinswortel – bestond een plethora aan magische voorstellingen. Voornamelijk vanwege de hallucinogene effecten van de wortel en de vorm die enigszins aan een naakte man doet denken. (2)
Het beeldje zou geluk en welvaart brengen, maar als hij slecht behandeld werd kon hij ook tot een plaaggeest worden. De kobold zou de geest van de boom of plant zijn die in het beeld gevangen zat. Deze beelden waren dertig tot zestig centimeter. Ze hadden groene kleren aan en een buitenproportioneel grote mond. Zij werden opgesloten in dozen en binnen op geheime plaatsen bewaard, waarschijnlijk dicht bij de haard. Hij is daarmee te vergelijken met de Laren en Penaten uit de Romeinse tijd. (3)
Hobgoblin
In Engeland wordt deze geest ‘(hob)goblin’ genoemd. De ‘hob’ is de haard, dus het is een huisgeest die voornamelijk bij de haard verblijft. Als hob of hobgoblin is het een goede geest die ‘s-nachts als de mensen slapen – meestal naakt of in lompen gekleed – huishoudelijke taakjes doet. Alleen als hij slecht behandeld wordt kan hij tot een plaaggeest verworden. De goblin daarentegen is al een kwade plaaggeest vanaf het begin. Het lijkt alsof de hob of haard en daarmee het vrouwelijke element de trekken van de goblin verzacht en hem milder maakt. De hob wordt ook in verband gebracht met de godin Cova/ Godiva. Haar schrijn in Coventry stond bij de bron van Hob. Robin Goodfellow en Puck worden ook wel hobgoblin genoemd. Hij werd wel voorgesteld als een priapische duivel met ezelsoren. (4)
In een sage uit Herefordshire vinden we een duidelijke connectie met de haard: in een huis woonde een hobgoblin die, als het niet naar zijn zin ging, alle sleutels van het huis stal. Pas als er cake op de haard werd geplaatst en de mensen van het huis rondom het vuur gingen zitten met gesloten ogen kwam hij terug op zijn plaats op het hoefijzer dat boven het vuur hing en gooide hij de sleutels tegen de muur. Een hoefijzer is één van de symbolen van de aardegodin. (5)
Kabouter, tomte en lutin
Een sage uit Noord-Holland vertelt in een paar zinnen de connectie van de huisgeest met een offer en met de haard: in een huis waren er naast het grote rookgat onder de schoorsteen nog twee kleinere gaten. Daaruit kwamen ‘s-nachts ‘klaboutertjes’. Elke avond zette de vrouw eten voor hen klaar, maar de man begon dat te vervelen en gooide petroleum over het eten. De dag daarop vonden ze een brief met de woorden: ‘klaboutertje zijn eten weg, klaboutertje zijn zegen weg’. Na die tijd was er geen voorspoed meer in het huis. (6)
Het is opmerkelijk dat de kabouters in vele sagen worden voorgesteld als naakt. Of dit ook priapisch naakt is wordt er niet bij verteld, maar deze zestiende-eeuwse illustratie uit Zweden van een – klusjes in de stal verrichtende – ‘tomte’ doet dit wel vermoeden. De tomte of nisse is de Scandinavische variant van de huisgeest. (7)
In Frankrijk werd de huisgeest ‘lutin’ genoemd. Hij komt al voor in de literatuur van de twaalfde eeuw. Lutin komt van ‘netun’ en ‘nuiton’ wat Neptunus de zeegod en ‘nuit’, de nacht betekent. Er is dus een associatie met water en duisternis. Toch is hij ten eersten male een huisgeest, maar dan wel eentje die via de haard en de schoorsteen in verbinding staat met de duistere waterige wereld daarbuiten. Hij is geobsedeerd door vrouwen en wil hen aldoor plagen wat heeft geleid tot het woord ‘lutiner’ voor ietwat getint plagen of kietelen. (8)
De haard
De verschijning van al deze geesten wordt duidelijker als je weet dat de haard één van de ingangen is naar de geestenwereld. Zij konden via de schoorsteen binnenkomen uit de bovenwereld en onder de haardsteen vandaan uit de onderwereld. Het Latijnse woord voor haard is focus en wie zich kan concentreren op het vuur in de haard, die kan naar binnen kijken. Via de schouw kan hij schouwen en verder kijken dan de materiële wereld. Heksen, Sinterklaas en de elfen reizen via de schoorsteen, maar ook de voorouders kunnen zo een kijkje nemen in de mensenwereld. Door middel van de beeldjes en het kleine offer van melk en brood blijven zij verbonden met de plaats waar zij vroeger geleefd en gewoond hebben – of anders met de familie waar ze bij hoorden – en houden via de schouw een oogje in het zeil. (9)
Dit geeft ook een goede reden voor de naaktheid van de kabouter: alleen zonder kleren valt er te reizen in de geestenwereld. Kleren zijn materie en die laat je thuis. Het aanbieden van kleren is dan ook een grote belediging! Ook de heksen reisden naakt via de schoorsteen naar de sabbat.
De witches’ familiar
Vooral in de bronnen over heksenvervolgingen in Engeland komt de ‘witches familiar’ voor. Deze wordt omschreven als een demon of ‘imp’ in de vorm van een klein dier. Dit kan een kat of een pad zijn, maar ook een muis of zelfs een hommel. Deze familiar is aan de heks gegeven door de duivel als onderdeel van haar pact met hem. Zij stuurt hem er op uit om te spioneren, maar ook om – in haar opdracht – mensen ziek te maken of melk of boter te stelen. Tegelijk lijkt het een soort van gezelschapsdier. In ruil voor deze diensten voedt de heks het wezen met haar bloed of melk via een verborgen derde tepel. Naast het duivelsmerk zochten heksenjagers ook naar deze ‘witches’ teat’.
Er bestaat een grote kans dat deze familiar een vervormde en gedemoniseerde variant is van de welwillende huisgeest. Ten eerste is de naam ‘familiar’ verwant aan de ‘lar familiaris’ als naam voor de Romeinse huisgeest die als beeldje werd bewaard in het Lararium dichtbij de haard. Ten tweede zijn er enkele middeleeuwse bronnen waarin van huisgeesten verteld wordt dat zij stelen van andere families om op die manier hun bezitter zegen te brengen. In deze bronnen wordt dit nog niet in connectie gebracht met demonen of kwade hekserij. Burchard van Worms (elfde eeuw n.o.j.) vertelt bijvoorbeeld over zogenaamde faunen. In zijn versie zijn dit kleine wezens die in de kelder wonen. Ze brengen in ruil voor kinderschoentjes en kleine boogjes de goederen van anderen naar je toe. Notker de stotteraar vertelt in de tiende eeuw over een wezen genaamd ‘de harige’. Deze woont in het huis van een smid die hij beloofd heeft om zijn wijnkruik elke ochtend vol te maken door de wijn van een vrek te stelen. (10) Het is een kleine stap om van deze huisgeest een demon te maken en dan van zijn eigenaar – zeker als deze kleine offers maakt – een heks.
Mijngeesten en scheepskabouters
De huisgeest heeft een aantal zeer interessante connecties met de mijngeest en de geest van het schip. Ook in het schip en de mijn vinden we kleine gemutste mannen die kobold of klabouter genoemd worden en die het schip en de bemanning of de mijn en de mijnwerkers beschermen. Mogelijk namen de schippers en mijnwerkers de beeldjes van hun huisgeesten van thuis mee om ook op gevaarlijke plekken als de zee en onder de grond voor bescherming te zorgen. Dit zou logisch zijn als je weet dat de mijnen geassocieerd worden met de onderwereld en de zee met de kosmische zee van de nachthemel. Op beide plaatsen weten deze geesten de weg.
Als mijngeest heeft de kobold gezorgd voor het woord kobalt (een metaalsoort), net zoals de berggeest- of duivel Nickel heeft gezorgd voor de benaming van het metaal nikkel. Beide metalen werden door de mijnwerkers niet erg op prijs gesteld. De kobold waarschuwde de mijnwerker voor mogelijk instortingsgevaar door vlak van te voren kloppende geluiden te maken. In Cornwall heten ze daarom ook ‘knockers’. Andere mijnwerkers – die ze vooral als boze geesten zagen – beschuldigden ze juist dat de geluiden afkomstig waren van kobolden die bezig waren de mijnen te doen instorten. (10) Naast de kobold als mijngeest gaat er ook een theorie dat de kabouter oorspronkelijk zelf een mijnwerker is geweest. In het middeleeuwse Cappadocië zouden mijnwerkers de typische kaboutermuts hebben gedragen en ook – vanwege de nauwe gangen – dwergachtig zijn geweest. Aan de ingang van de mijn werden beelden geplaatst die op hen leken. Later werden deze beelden nagemaakt en in Italiaanse Rennaissance-tuinen geplaatst. Zo zou het mogelijk hebben geleid tot ons beeld van de tuinkabouter. (11)
(een zestiende-eeuwse afbeelding van alle drie varianten: links de mijngeest, midden de huis/stalgeest en rechts de geest van het schip – Olaus Magnus – Gentibus 1555)
Klabouterman
Aan boord van Duitse, Nederlandse en Vlaamse schepen was er een beschermende geest die Klabouterman werd genoemd! Klabouter zou van ‘klabastern’ oftewel geluid maken of rommelen komen. De klabouter klopte op de scheepswand om te waarschuwen waar de slechte plekken zaten. Precies zo waarschuwde en klopte de mijnkobold voor een mogelijke instorting van een mijngang! Het ‘bold’ deel in kobold zou weer terug te vinden zijn in poltergeist, waarbij dit dan staat voor ‘bolderen’ of ‘polteren’, wat ook lawaai maken betekent. De scheepskabouter was de geest die in het boegbeeld van een schip zat, of in een beeldje dat vastgemaakt was aan de mast. Deze was gemaakt uit de levensboom van een gestorven kind. De ziel van het kind zou in het beeld zitten. De geest beschermde het schip en hielp zelfs bij kleine taken aan boord. Als de klabouterman van boord ging was dit een duidelijke waarschuwing dat het schip zou vergaan. (12)
Conclusie
Zo zijn er nog veel meer voorbeelden te noemen van huisgeesten in Europa. Voor mij is het wezen en de oorsprong van de huiskabouter zo belangrijk omdat ze – via de haard – een connectie maken met die andere wereld waar we onze energie en inspiratie vandaan halen. De kabouters zijn bijna altijd mannelijk, maar zij wonen in het ultiem vrouwelijke, de haard. Zo symboliseren zij een samengaan van mannelijke en vrouwelijke energie, die soms verbeeld wordt door ze fallisch af te beelden. Ook al heeft een modern huis vaak geen haard meer, toch kunnen we via ons huisaltaar – en de beeldjes die daar op staan – het geluk en de kabouterzegen ons huis binnen laten stromen!
Abe van der Veen
Lees ook deel 1: de fallische kabouter http://www.abedeverteller.nl/de-fallische-kabouter-romeinse-en-griekse-voorlopers-van-de-huidige-tuin-en-huiskabouter/
Noten
1 http://en.wikipedia.org/wiki/Kobold
2 Vorig jaar heb ik een artikel over de alruinswortel geschreven. Deze maakt onderdeel uit van mijn boek over de symboliek van bomen en kruiden.
3 N. Arrowsmith – a field guide to the little people p.136
http://en.wikipedia.org/wiki/Kobold
Grimm – Teutonic mythology H 17 p.12
4 http://weavingandmagic.blogspot.nl/2011/01/lady-godiva-and-her-priest-king.html
De vrouwelijke pendant van de cofgoda’s of de genii cucculati was Cuda/Cofa/Goda. Ook bekend als de naakt paardrijdende vrouwe Godiva. In Cofa zit het woord huis en Cuda wordt afgebeeld samen met de kabouterachtige genii cucculati. In Coventry was haar schrijn bij de bron van ‘Hob’. Hob werd ook gebruikt als volkse naam voor de duivel, maar is vooral bekend als hobgoblin, de huisgeest bij de haard. (zie ook mijn vorige blog over de kabouter)
Shakespeare – A midsummernight’s dream
5 Arrowsmith p.122
6 K. ter Laan – Nederlandse overleveringen p. 46
7 http://en.wikipedia.org/wiki/Tomte
8 http://fr.wikipedia.org/wiki/Lutin
9 Walker – Woman’s dictionary p.137
Denk ook aan de wortel en het hooi in de schoen voor het paard van Sinterklaas.
9b Russell – Witchcraft in the middle ages p. 217
Lecouteux – The tradition of household spirits p. 91
10 http://www.etymologiebank.nl/trefwoord/nikkel
http://en.wikipedia.org/wiki/Kobold
11 Dhaene en vanden Berge – Mannen met baarden p. 26-27 en 38-40
12 Arrowsmith 152
http://en.wikipedia.org/wiki/Klabautermann
13 Het teken van de haardgodin is een conisch gevormde hoop met as waarin de rode gloed van het vuur bewaard wordt. Dit doet sterk denken aan de conisch gevormde hoeden van de Genii Cucculatii en de latere kabouters.
N. Arrowsmith – a field guide to the little people
B. Thorpe – Northern mythology p. 183-184
T. Keightley – Gnomes, fairies, elves p. 239
The post De oorsprong van de kabouter first appeared on Abe de Verteller.
]]>The post De fallische kabouter. Romeinse en Griekse voorlopers van de huidige tuin- en huiskabouter. first appeared on Abe de Verteller.
]]>In een aantal boeken wordt beweerd dat de (tuin)kabouter een verre nazaat is van de groot geschapen god Priapus. Dit is de Romeinse god van de tuinen, bijenkorven en wijngaarden. Hij beschermde vooral de moestuinen van de kleine lieden – soms letterlijk door als vogelverschrikker te fungeren – en zorgde zo voor een goede oogst. Priapus heeft inderdaad een aantal opmerkelijke overeenkomsten met de kabouter: hij heeft de kenmerkende rode Frygische muts die de kabouters ook vaak dragen, hij wordt soms klein en zelfs dwergachtig genoemd en hij is vaak dik en lelijk. Ook stonden zijn beeldjes, net als die van de tuinkabouter, in de tuin. Het grote verschil met de kabouter is ook duidelijk: zijn gigantische fallus. (1)
De kabouters in de folklore lijken onschuldige, zelfs seksloze wezens te zijn. Toch kan de schijn bedriegen: zo vindt je nogal eens schattige ezeltjes staan naast de tuinkabouter. Priapus had ook wat met ezels maar dan anders: ter zijner ere werden ezels geslacht. Dit begon nadat Priapus een wedstrijd had gewonnen met een ezel over de vraag wiens lid het grootste was. In een ander verhaal begon deze traditie uit wraak, omdat een ezel door enthousiast te balken de slapende maagd Lotis (of Vesta) had wakker gemaakt. Het plan van Priapus om haar in haar slaap aan te randen werd zo verijdeld.
En dan die rode muts! De muts van de (tuin)kabouters is meestal een Frygische muts. Deze muts zie je – behalve bij Priapus – ook bij de Frygische aanbidder van Pan, koning Midas. Deze zou die muts gedragen hebben om zijn ezelsoren te verbergen. De ezel is echter minstens zo bekend om zijn grote fallus. Dit zou best vergezocht zijn, ware het niet dat er een Gallo-Romeins beeldje van Priapus is gevonden uit de eerste eeuw n.o.j. dat uit twee delen bestaat. De bovenkant is een gebaarde en gemutste man, maar als die kant op wordt getild blijkt er een fallusmannetje onder te zitten! Dit alles heeft er toe geleid dat sommige auteurs beweren dat de rood geverfde fallus van Priapus overgegaan is in de rode muts van de kabouter.
Goden van het huis
Het zojuist genoemde fallische beeldje hoeft niet per se Priapus voor te stellen, het kan ook één van de ‘Genii Cucullati’ zijn. Dit zijn beeltenissen van dwergachtige mannen – meestal drie – met een mantel om en een kap op. Zij werden in de laat-Romeinse tijd in Gallië en Brittannië gevonden. Ze lijken door hun afmetingen en hun conische kap of Frygische muts sterk op kabouters. Zij werden soms – in ieder geval in dit voorbeeld – als fallisch afgebeeld. De Genii Cucullati werden ook afgebeeld samen met een godin genaamd Cuda, die dezelfde zou zijn als Cofa en Goda. (Goda kennen wij het best als de naakt paardrijdende Lady Godiva van Coventry.) Cofa betekent het binnenste deel van het huis en het Angelsaksische woord voor huisgoden is ‘Cofgodu’. Dit zou kunnen betekenen dat de Genii Cucullati goden of geesten van het huis waren. Ook kabouters kan je zien als beschermende geesten van het huis. De afbeelding met Cuda/ Cofa is opmerkelijk. Meestal worden de Genii Cucullatii afgebeeld met eieren, maar in dit voorbeeld krijgen ze van de godin een fallisch uitziend object aangeboden. (2)
Laren en Penaten
Terwijl de kabouter als tuingeest en beschermer goed te vergelijken viel met Priapus, komen we nu met de ‘genii Cuculati’ en de ‘cofgodu’ de voorlopers van de huiskabouters tegen. Temeer omdat cofgodu als synoniem werd gebruikt voor de Romeinse Laren en Penaten. Laren zijn – kort door de bocht – de beschermende geesten van het huis en/of de voorouders. Penaten zijn de beschermers van de voorraad. De kleine beeldjes van de Laren en Penaten werden naast elkaar in elke Romeinse ‘domus’ vereerd en daarom ook regelmatig met elkaar geïdentificeerd. Beiden werden sterk geassocieerd met de haard. De beeldjes werden in de ‘cofa’ – of in het Latijn – de ‘penetralis’ bewaard. De Penaten worden ook wel ‘penetralia’ genoemd. De voorraadkast stond bij de Romeinen in het binnenste deel van het huis, de zogenoemde ‘penus’. Hier was ook het kastje waar de beeldjes van de Laren en penaten stonden; het Lararium. Deze was meestal dicht bij de haard te vinden. Daarin klopt de beeldspraak goed, want de haard is het hart van het huis en tegelijkertijd via het rookgat in het dak een toegang naar de andere wereld en zo te vergelijken met de vulva. Een voor de hand liggende plaats voor fallische beeldjes. (3)
Vergelijking met de kabouters
Ook op andere gebieden hebben de Laren en Penaten veel gemeen met de huiskabouters. Net als met de kabouters werd er een klein offer aan ze gebracht in de vorm van bijvoorbeeld wat brood en melk dat de haard in werd geschoven. Als ze met respect werden behandeld zouden ze het huis zegen en welvaart brengen. Huiskabouters deden dat letterlijk door allerhande kleine klusjes voor de familie op te knappen in de nacht, maar ze brachten ook figuurlijk zegen aan het huis. Als de kabouter vertrok verdween meestal ook het geluk in het huis. Als de familie zelf vertrekt uit het huis blijven de Laren zitten, maar de Penaten – die verbonden zijn aan de familie – verhuizen mee. Hierin lijken ze ook op kabouters. In verschillende sagen wordt verteld van kabouters die dusdanig eng of lastig zijn, dat de familie besluit om te verhuizen. Echter als alles op de wagen is gestapeld blijkt bovenop het huisraad de huiskabouter te zitten die gewoon mee gaat met de verhuizing! Meestal besluit men dan om te blijven en de huisgeest dan maar te gedogen. (4)
(beeldje van een Lar, Spanje eerste eeuw n.o.j.)
De sierlijke afbeeldingen van de Laren lijken niet echt op kabouters. Maar met de Lar Familiaris van de tempel van Vesta in Rome behouden we wel de fallische connotatie. Vesta, de godin van de haard bewaarde in het heiligste der heiligen van de tempel (de penus) een aantal heilige voorwerpen. Ten eerste het Palladium – dat beschreven wordt als een fallisch object of anders een object dat de coïtus voorstelt -, vervolgens de Penaten die Aeneas uit Troje had meegebracht en ten laatste de ‘fascinus populi Romani’. Dit was een beeltenis van de Lar Familiaris van het Romeinse volk in de vorm van een fallus. Die fallus werd bij rondritten van triomferende generaals uit het heiligdom gehaald om onder het rijtuig van de generaal te plaatsen als bescherming tegen het boze oog.
Verder komt deze ‘fascinus’ voor in een verhaal over de conceptie van de zesde koning van Rome, Servius Tullius. Zijn moeder was een Vestaalse maagd. Toen zij het eeuwige vuur van de heilige haard had besprenkeld met een offer voor de Lar Familiaris rees er een fallus op uit de haard die haar penetreerde. Hierdoor werd zij zwanger. De fallus is hier naar alle waarschijnlijkheid een verschijningsvorm van de Lar Familiaris. Ook van Romulus, de stichter van Rome, wordt gezegd dat zijn moeder door een uit de haard op rijzende fallus werd bezwangerd. (5)
Etymologie van de kabouter
Het Nederlandse woord kabouter is al bekend uit de zestiende eeuw en als ‘cobbauter’ zelfs al uit de dertiende eeuw. Hij wordt daar een kwade geest genoemd. Het eerste lid zou komen van cove (denk aan de cofgodu) of kuba wat huis of stal betekent, met name het binnenste gedeelte. Het tweede lid –bouter zou van ‘old’ komen wat beschermen of besturen betekent. Dit is beter te plaatsen als je het woord kabouter naast het Duitse kobold zet. Outer – oud wordt dan old. Het tweede lid kan ook geest of demon betekenen. Zo krijg je uit de etymologie het beeld van een beschermende huis- of stalgeest. (6)
Het woord kobold/kabouter zou zelfs van het nog oudere ‘kobalos’ af kunnen stammen. De ‘kobaloi’ waren plaaggeesten uit de Griekse oudheid in de vorm van fallische dwergen met conische hoeden op. Kobalos betekent schurk of schavuit. Deze geest wordt wel vergeleken met geesten als de ‘kerkopen’ en de ‘kabeiroi’. In de bronnen worden al deze wezens als fallisch aangeduid. Helaas zijn er weinig gegevens of afbeeldingen van deze geesten. Het blijft zo bij een tantaliserende glimp van de aller-vroegste kabouter. De ‘kobalos’ heeft zijn naam mogelijk gegeven aan verschillende huisgeesten door Europa heen zoals de Franse gobelin, de Duitse kobold, de Engelse (hob)goblin en de Nederlandse kabouter. (7)
Conclusie
Al sinds de oudheid weten we ons huis en haard beschermd door een huisgeest of god. Over de eeuwen heen is dit wezen telkens van naam veranderd, maar zijn functie bleef dezelfde: bescherming, vrede en vruchtbaarheid brengen aan het huis en de familie. Telkens onder de oppervlakte verborgen werd dit wezen gekoppeld aan de fallus. Nog meer verborgen is het wellicht dat deze fallische huisgeest in of bij de haard hoort. Pas als het ultiem mannelijke bij het vrouwelijke wordt gebracht kan er werkelijk vrede, vruchtbaarheid en voorspoed in het huis zijn!
Zie ook deel twee: http://www.abedeverteller.nl/de-oorsprong-van-de-kabouter-deel-twee/
Abe van der Veen
Noten:
1 Dhaene en vanden Berge – Mannen met baarden p. 26-27 en 38-40
http://www.sacred-texts.com/cla/priap/priapeia.htm
Zelfs de Egyptische god Bes wordt wel als een voorloper van de kabouter gezien. Hij is inderdaad een beschermer van de familie, vruchtbaarheid brengend, ithyfallisch en dwergachtig. Hij zag er zo uit:
2 Symbol and Image in Celtic Religious Art -Miranda Green p. 185
http://weavingandmagic.blogspot.nl/2011/01/lady-godiva-and-her-priest-king.html
3 Conway – demonology and devil lore p.233
http://www.perseus.tufts.edu/hopper/text?doc=Perseus:text:1999.04.0059:entry=penetralis
4 Lankester – Westerse goden en godinnen p. 143
http://en.wikipedia.org/wiki/Lares_Familiares
5 The idea of a town – Rykwert p. 159
http://en.wikipedia.org/wiki/Servius_Tullius#Parentage_and_birth
http://en.wikipedia.org/wiki/Fascinus
6 Kabouter: zou afgeleid zijn van het Germaanse woord *kuƀa-walda ‘huisbewaarder’ of *kuƀa-hulþa ‘het huis welgezinde’ (als Duits Kobold ‘hoogmoedige, goed- of kwaadaardige huisgeest’), dat waarschijnlijk een samenstelling is, waarvan neemt dan als eerste lid aan Middelnederlands cove, Oostmiddelnederlands cave ‘hut, huisje’ (vgl. Duits Koben ‘stal, schuur’, Engels cove, Zweeds kofve ‘vertrek’). Dit woord vergelijkt men met Oudengels cofgodu, cofgodas ‘penates, lares’.
http://www.etymologiebank.nl/trefwoord/kabouter
7 The great Dionisac myth part two – Brown p. 230
http://en.wikipedia.org/wiki/Kobalos
Ook interessant: the loyal worshipers of Priapus would not give up reverance for their favorite god. The expression of this unwavering reverance included the baking of bread in the shape of phalli on every available celebratory occasion, including church holidays. Unable to disuade the people from this rather un-Christain practice, the wise church fathers sanctified the loaves, providing each had three crosses carved into its top. Thus was the supposed beginning of hot crossed buns. Reyes, E.C. – In his name 60
The post De fallische kabouter. Romeinse en Griekse voorlopers van de huidige tuin- en huiskabouter. first appeared on Abe de Verteller.
]]>