Warning: Constant WP_CRON_LOCK_TIMEOUT already defined in /mnt/web617/a0/52/524175852/htdocs/STRATO-apps/wordpress_02/app/wp-config.php on line 109 Kabouters in je huis: een zegen of een vloek? - Abe de Verteller Skip to main content

004Het woord kabouter (ook wel klabber, klabouter, of kaboutermanneke) is etymologisch verwant aan de Duitse ‘Kobold’, de Engelse ‘goblin’ en de Franse ‘gobelin’. Al in een veertiende-eeuwse tekst worden de ‘coubouten’ al genoemd als boze geesten: ‘Nachtridders heten si, Ende sijn duvele, ic segdi, coubouten, alven, nickers, maaren..’ Het -kob gedeelte zou huis betekenen en -out of -bout komt van ‘walten’ oftewel besturen of beschermen. Dit maakt de kabouter de beschermer van het huis. Anderen wijzen op de verwantschap tussen -bouter en ‘balderen’ of ‘bolderen’ wat lawaai maken betekent. Via dit woord wordt er ook een verwantschap met de ‘poltergeist’ verondersteld. Ook kabouters kunnen poltergeist-achtige trekjes vertonen en ‘s nachts lawaai maken.
Dit wezen heeft ook andersoortige namen. Het wordt in Friesland ierdmântsje (aardmannetje) genoemd en in Groningen aulk, in Texel kent men het als sommeltje en in Limburg noemt men hem ook wel alvermannetje.
In kinderboeken wordt veel gesproken over boskabouters. Deze kabouter als een soort beschermende geest van de natuur komt in de sagen niet of nauwelijks voor. Als hij niet in het huis of op het erf van de mens woont, dan bewoont hij meestal een grafheuvel of een andere door mensen gemaakte – meestal heidense – plek. Die plek wordt dan bijvoorbeeld de Kabouterberg of Kabouterkuil genoemd. Ook hun uiterlijk kan sterk verschillen met het huidige beeld. In een sage uit 1843 is de kabouter geheel in het rood gekleed met groene handen en een groen gezicht. Een andere negentiende-eeuwse sage heeft het over ‘kleine rode mannekes’. (1) Moeten we blij zijn als we erachter komen dat een dergelijk wezen in ons huis woont?

De kabouter als hulp in de huishouding

Heinzelmännchenbrunnen_-_Detail_5_(4082-84)

Heinzelmännchenbrunnen Keulen

Zowel in het huis – meestal bij de haard – als bij de grafheuvel werd voedsel of drank neergelegd voor de kabouter. Dit is te zien als een impliciete of expliciete overeenkomst dat de kabouter(s) in ruil hiervoor klusjes zullen verrichten in de huishouding. De kabouter staat vooral bekend om zijn eigenschap om ‘s nachts in het geniep allerhande klusjes te doen voor het huisgezin: ze spoelen, wassen, schrobben de vloer, bakken brood, maken schoenen, schuren potten en ketels, etcetera. Dit doet hij meestal in ruil voor een klein voedseloffer; een bruine boterham kan al genoeg zijn. Soms zegt de sage dat die hulp werkelijk gebeurt, maar vaak ook hoort men de kabouters werken en blijkt ‘s ochtends alles onaangeroerd! (2)

Die hulp kan zich zelfs uitstrekken tot het domein van de vruchtbaarheid. Een aantal sagen vertellen over een verliefde jongeman die zijn nood klaagt bij een kabouter omdat hij geen bruidsschat heeft om zijn geliefde te kunnen trouwen. De kabouter heeft dan medelijden en zorgt voor het ontbrekende goud. Een grovere versie van kabouterhulp vinden we in een sage uit Oost-Vlaanderen. De kabouter heet daar Roodmutsje. Wanneer een knecht een lief heeft dat tegenstribbelt, dan laat hij het meisje ‘s nachts door Roodmutsje uit haar bed halen en op zijn kamer brengen. Als het meisje dan wakker wordt is zij zo beschaamd dat ze ‘vriendelijk’ is voor de knecht, als hij zijn mond maar houdt. Zo is menig meisje tot een huwelijk gedwongen, besluit de sage. (3)

De zegen van de kabouter

Vilhelm_Pedersen_-_krasnoludek_ubtIn een aantal sagen wordt er niet gesproken van concrete klusjes die de kabouter doet, maar van een zegen brengende kabouter. Zolang de kabouter goed behandeld wordt zorgt hij voor welvaart, geluk en vrede in het huis. Een mooi voorbeeld is de volgende sage uit Noord-Holland: Bij Heintje Groen was een vierkant gat onder de schoorsteen. Daardoor kwam ‘s nachts een klaboutertje. De vrouw van Hein wist dat en zette ‘s avonds eten voor hem klaar. ‘s Morgens was dat verdwenen zonder dat iemand iets had gezien. Hein gooide uit verveling petroleum over het eten van de klabouter. Het eten bleef onaangeroerd en die ochtend vonden ze een brief: ‘Klaboutertje zijn eten weg, klaboutertje zijn zegen weg.’ Na die tijd rustte er op het huis geen zegen meer. Het is een interessant detail dat in dit verhaal de kabouter uit een gat bij de haard komt. Ook in sagen uit Noord-Brabant wordt expliciet vermeld dat de kabouters via de schouw naar binnen komen. (4)

genii-cuculati

Gallo-Romeins beeldje van Priapus of een Genii Cucullati eerste eeuw n.o.j.

Bij de haard werden in de Romeinse tijd de ‘lares’ aanbeden en kleine offers gebracht. De ‘lares’ waren vooroudergoden die zegen brachten aan het huis. In de vroegmiddeleeuwse tijd werd dit soort aanbidding verboden. Toch bleef het geloof in één of meer huisgeesten en het gebruik van het geven van voedsel aan deze geesten bestaan. Het kon dan alleen niet meer offeren genoemd worden. Deze geesten worden de ‘cofgodu’ (huisgoden) of ‘stetewialdu’ (meester van het huis) genoemd in Latijnse teksten. De haard wordt symbolisch gezien als het centrum van het huis en de schouw als de ingang naar de geestenwereld. (5)
Een ander prachtig, verhelderend verhaal uit Noord-Brabant over de zegen brengende kabouter gaat als volgt: Een boer wiens zaken altijd voor de wind gingen hoorde op een avond iemand hard zuchten en steunen. Hij ging kijken en betrapte een kabouter die één graankorrel naar de graanzolder aan het sjouwen was. Hij lachte de kabouter uit en spottend zei hij: ‘één korreltje, dat is me ook de moeite waard!’ Het mannetje antwoordde: ‘dan mag ik zeker ook wel alles terug sjouwen wat ik hier heen heb gebracht?’ De boer keek hem minachtend aan en vond het prima. Maar vanaf die dag gingen de zaken langzaam maar zeker achteruit, tot de boer zo arm werd als een kerkrat. Het is duidelijk: ‘wie het kleine niet eert, is het grote niet weerd!’ (6)
Als beschermende huisgeest brengt de kabouter zegen. In een aantal sagen horen de inwoners van een huis wel het lawaai van veel bedrijvigheid, maar is er de volgende ochtend juist niets gebeurd. Dit hoeft ook niet. Zegen betekent ‘signum’, het maken van een kruisteken en dit teken houdt je in je centrum. Je zou kunnen zeggen dat de zegen van de kabouter iedereen in het huis gecentreerd houd. Iedereen in het huis is gefocust op zijn eigen centrum en het centrum van het huis, de haard. Zo kunnen ze in aandacht en zonder weerstand of tegenzin hun arbeid doen. Dat is te zien als de werkelijke hulp van de kabouter.

Kabouters en hekserij

Witches'Familiars1579

De heks met padden als haar ‘familiars’ (Engeland 1579)

Toch is er een dubbelzinnigheid in de zegen van de kabouter; die moest tenslotte ergens vandaan komen. In een aantal sagen wordt de conclusie getrokken dat de kabouter die voorspoed stal bij de buren vandaan! Bij Aerschot werd verteld over een zekere heer Percy die op duizend manieren door de kabouters werd geholpen, ze zetten zelfs de koffie voor hem! Maar zijn buren hadden er alleen maar last van. De kabouters van Percy dronken de melk van hun koeien en bedierven hun boter. In een sage uit Turnhout is de connectie nog duidelijker: een vrouw steelt de boter bij de buren vandaan door middel van kaboutermannekes en een rode doek. Zij wordt ontmaskerd als een heks. Ook in een andere Turnhoutse sage stelen de kabouters van de Kabouterberg het vee en het geld van de mensen.
In een Gelderse sage wil een boerenkar maar niet vooruit komen ook al geeft de boer het paard met de zweep. Dan ziet hij dat er een plat gedrukte kabouter onder de wielen zit in de vorm van een hagedis! Dit riekt naar hekserij. Heksen zijn ook berucht om het stilzetten van wagens en de kabouter heeft de vorm van het heksendier de hagedis. Dit gegeven van een stelende en plagende kabouter in dienst van een huisgezin komt in sagen buiten Nederland vaker voor. Het kan geleid hebben tot het ontstaan van het idee van de ‘witches familiar’. De kleine huisdemon die de heksen in Engeland in de tijd van de vervolgingen in dienst hadden om melk en boter bij de buren te stelen en om mens en vee ziek te toveren. Hierin zit het woord ‘familiar’ wat mogelijk duidt op de ‘lar familiaris’: de huisgeest die in de Romeinse tijd nog de zegen aan het huis bracht. (7)

In buitenlandse kaboutersagen wil de zegen van de kabouter nogal eens omslaan in een vloek. De vlijtige kabouter kan het niet uitstaan dat de mensen van zijn boerderij almaar luier worden en gaat ze plagen door de dekens weg te halen, spullen weg te maken, geluiden te maken, met dingen te smijten etcetera. Hij wordt op deze wijze een soort van poltergeist! In Nederland en Vlaanderen ben ik hier echter geen voorbeelden van tegen gekomen.

Het vertrek der kabouters

In Nederland en België zal de kabouter in zo’n geval eerder vertrekken en zo zijn zegen meenemen. Dat gebeurt als hij zijn voedsel niet krijgt, als hij bespied wordt, maar ook als hij beloond wordt voor zijn werk met nieuwe kleren. In een sage uit de Kempen laat een vermoeide molenaar per ongeluk zijn boterham liggen. Die ochtend blijkt er op mysterieuze wijze een heleboel werk gedaan. Hij besluit om s nachts zich te verschuilen om te zien wie dat toch doet en ziet dan een naakt kaboutermanneke die zijn boterham opeet. Hij beloont het mannetje met een nieuw pak kleren. Vervolgens ziet hij de kabouter nooit meer terug. (8)

Dit verhaal kan je zien als een prachtig voorbeeld van in de ‘flow’ en uit de ‘flow’ zijn. Het werk van de kabouters is te vergelijken met de werking van processen op een energetisch niveau. De zichtbare wereld van de mensen draait om objecten. De onzichtbare wereld van de kabouters draait om processen! Onze wereld is statisch; met ons oog proberen we de wereld te fixeren en met onze geest proberen we de wereld te controleren. De kabouterwereld is dynamisch, zij houdt geen seconde stil. Zij staat buiten tijd en ruimte en heeft daardoor ook geen besef van individualiteit. Kabouters begeleiden de mensen continu bij de meest diverse handelingen. Zolang de mens die handelingen met zijn volle aandacht doet en daarbij opgaat in die handeling, ontstaat er een ‘trance’ of een ‘flow’ waarin er geen energie ontsnapt uit het proces. De mens is dan volledig onderdeel van de handeling die hij verricht, of dit nu gaat om schoonmaken, koeien melken, schoenmaken of  een kindje maken. In vroegere tijden was de identificatie tussen wat de mens is en wat hij doet nog veel meer volkomen. Je bent wat je doet, je bent boer, je bent bakker, je bent schoenmaker! Je identificeert je volkomen met je beroep. Je schept trots in de beheersing van het vak dat je hebt geleerd van je voorvaderen. Hierdoor zit er geen ruimte tussen jezelf en de handeling. Deze gaan in elkaar op. De menselijke energie en aandacht die in het maken van het product werden gestoken kwamen volkomen in het product terecht. Dit zorgde voor kwaliteit. Wie dit proces bekijkt vanuit eenheidsbewustzijn, die weet dat de ambachtsman of de boer geholpen wordt door onzichtbare krachten. Elk proces is ook te zien als een kabouter. Wie zich verbindt met dit proces wordt geholpen door de kabouters! In feite vond die hulp van de kabouters niet in de menselijke nacht plaats, maar in het nachtbewustzijn, in de geestenwereld. Wat de mens uitvoert in de mensenwereld, vindt tegelijkertijd plaats in die andere wereld.

De naakte kabouter

ElvesShoemaker-Crane1886Op een gegeven moment doet de nieuwsgierigheid, de onderzoekende geest van de mens zijn intrede. Dit wordt in het verhaal verbeeld door het geven van kleertjes aan de kabouters. De naaktheid van de kabouters staat voor een staat van eenheidsbewustzijn waarin er nog geen plaats is voor schaamte voor het eigen lichaam. Het besef van het individuele lichaam is er gewoon niet. Zij schamen zich niet voor hun viriliteit en creatieve kracht. Dit is te vergelijken met de naaktheid van Adam en Eva in het paradijs. De kabouter is met recht beledigd als je hem probeert te verleiden om zijn onschuldige paradijselijke staat te verlaten. Zonder kleren is iedereen gelijk. Kleren aandoen is het begin van beschaving. Je geeft jezelf een individualiteit en daarmee een masker. In de versie waar de kabouter de kleertjes wel aantrekt, kan je zeggen dat hij staat hij voor de mens die valt voor de zonde van de hoogmoed. Niet slechts de kabouter, maar de molenaar zelf voelt zich te goed, te mooi om nog slechts molenaar te zijn, hij wil een identiteit voor zichzelf alleen en zich onderscheiden van andere molenaars en zo verliest hij de vaardigheid om helemaal op te gaan in de ‘flow’ van het arbeidsproces. En zo werden de meeste ambachtslieden productiemedewerkers..

alven 800px-olaus_magnus_-_on_the_service_of_ghosts1

Mijn-, stal- en watergeesten uit ‘Historia de gentibus’ van Olaus Magnus 1555

356px-carlspitzweggnomeisenbahnbetrachtend1848

Carl Spitzweg – Gnom Eisenbahn betrachtend 1848

Kyrië is dood

Ten laatste bestaat er een sage die uitlegt waarom alle kabouters het land hebben verlaten: Vlakbij Hoogeloon ligt de Kabouterberg. Dit is de belangrijkste woonplaats van het kaboutervolk in Noord-Brabant. Hierin woonde ook hun koning Kyrië. Op een kwade dag schoot een jager per ongeluk een kabouter dood. Hij zag nog net hoe deze in een holletje verdween. Toen weerklonk er een triest geroep uit de berg: ‘Kyrië is dood, Kyrië is dood!‘ De jager bleek de koning doodgeschoten te hebben! Deze roep werd herhaalde malen door het hele land gehoord. Zo was er een boer uit Hoogeloon die vlakbij de Kabouterberg aan het uitrusten was. Plotseling zag hij een kabouter die hem vriendelijk een pannenkoek toestopte. Vervolgens vroeg het mannetje: ‘Zeg thuis aan Arie dat Kyrië dood is’. Ook al kende de boer geen Arie toch riep hij dit om in zijn huis en een stem weerklonk: ‘Och arme, is Kyrië dood? Dan moet ik vertrekken!’ Vervolgens vertrok zijn huiskabouter. Op vele andere plaatsen gebeurde hetzelfde. Een oude man had zich onder een brug verstopt om het kaboutervolk te zien. Die nacht zag hij er honderden of zelfs duizenden over de brug gaan om Kyrië te begraven en om daarna uit het land te trekken. Sindsdien krijgen de mensen uit Oost-Brabant geen hulp meer van de kabouters en moeten al hun werk zelf doen. In andere sagen wordt gezegd dat de kabouters vertrokken omdat ze niet tegen het gelui van de kerkklokken konden. (9)
Kyrië betekent heer. Het is zeer bijzonder dat de koning der kabouters juist die naam heeft. In het gezang ‘Kyrië Eleison’ gaat het om de here Jezus Christus. Andere goden wiens naam ook ‘heer’ betekenen zijn Adonis, Balder en Baäl. Deze zijn te betitelen als vruchtbaarheidsgoden die dood moeten gaan om wedergeboren te worden, om dan het vruchtbare seizoen met zich mee te brengen. Een vierde figuur waar een associatie mee wordt opgeroepen is Pan. De Griekse schrijver Plutarchus (eerste eeuw n.o.j.) vertelt hoe er een mysterieuze stem over het water klinkt en aan ene Thamus  de aankondiging doet: ‘De grote Pan is dood’. Thamus moest dit vertellen aan de mensen van het eiland Palodes. Toen hij dit deed hoorde hij veel geween en gekerm. Opmerkelijk genoeg is Thamus/Tammuz weer een Mesopotamische godheid die dood moest gaan om herboren te worden om zo vruchtbaarheid te brengen. (10)

Dit lijkt natuurlijk sterk op het kabouter verhaal. Ook de kabouters brengen vruchtbaarheid, dus zal hun koning dit in nog versterkte mate doen. Hun koning Kyrië had de onderwereld in moeten gaan om weer te herrijzen, maar in plaats daarvan is hij onherroepelijk dood, zoals ook de goden Pan en Balder onherroepelijk dood blijven. Zijn volk moet nu vertrekken. Is de ‘heer’ dood en vertrekken de kabouters omdat het Christendom (en het onuitstaanbare gebeier van de kerkklokken) ze geen plaats meer gunt? Dit is zeker waarschijnlijk te noemen omdat met het verbannen van het Goddelijke naar de verre hemel, er geen goede en zeker geen goddelijke geesten meer in de natuur mochten zijn. Niet in bos en veld en ook niet in huis en erf. Zij vertrokken met de komst van de kerkklokken en de priesters uit het bewustzijn van de mensen. Dit was een uiterst langzaam proces dat begon ten tijde van de aanbidding van de natuurgod Pan en eindigde met de laatst geziene kabouter.

Abe van der Veen

Dit artikel is onderdeel van het boek ‘Witte wieven, weerwolven en waternekkers’. Dit boek is hier te bestellen.

1) http://www.etymologiebank.nl/trefwoord/kabouter
Sinninghe, J.R.W. – Oude volksvertellingen 20
2) Blécourt – Verhalen van stad en streek 502, 569
Janssen, B. – Het dansmeisje en de lindepater 148
3) Sinninghe 25 – 26
Wolf – Niederländische sagen (1843) 349
4) Blécourt – Volksverhalen uit Noord-Brabant 60
Sinninghe – Hollandsch sagenboek 23
5) Lecouteux, C. – The tradition of household spirits 90,98
6) Blécourt – Brabant 18
7) Sinninghe – Volksvertellingen 25
Thorpe – Northern mythology 577 en 609
Sinninghe – Gelders Sagenboek 9
8) Wolf 575
http://www.verhalenbank.nl/items/show/9558 Kleding
http://www.verhalenbank.nl/items/show/9621 Nieuwe kleding
9) Janssen 164
Blécourt – Verhalen van stad en streek 503
10) Graves, R. – Greek myths

Ook interessant: http://www.verhalenbank.nl/items/show/51228
https://archive.org/stream/navorschervolum07unkngoog/navorschervolum07unkngoog_djvu.txt

Verder bestaat er nog een zeer interessante Hollandse sage opgetekend door Cornelis van Alkemade uit het begin van de achttiende eeuw. Hij vertelt over een vroedvrouw Kniertje die door een kaboutermannetje werd verzocht om bij een geboorte te assisteren. Zij werd een blinddoek omgedaan en naar een onderaards verblijf gebracht. Daar hielp ze bij de geboorte van een kabouterkind en werd beloond met een klompje drek wat in haar schort werd gedaan. Ze zag hoe sommige kabouters hun  ogen met iets nattigs uit een potje bestreken en deed dat ook. Vanaf dat moment kon ze altijd de kabouters zien. Opnieuw werd ze geblinddoekt en naar huis gebracht. Het klompje modder gooide ze weg, maar de ochtend erna merkte ze dat er in haar schort nog wat goudstof zat. Helaas kon ze het klompje niet meer terug vinden. Als ze op een dag een kabouter appelen ziet stelen probeert ze hem te verklikken, maar alleen zij blijkt het mannetje te kunnen zien. De kabouter vraagt haar met welk oog zij hem kan zien en slaat haar op dat oog, zodat ze haar hele leven aan één oog blind is. Dit verhaal wordt bijna woordelijk zo vertelt over de elfen in Wales. Toch is dit vrijwel zeker geen literaire adaptatie. In de vroeg achttiende eeuw kende men in Nederland dit Welshe verhaal nog niet. (Hollandsch sagenboek 22, Alkemade, K. v. – Beschriivinge van de Heerliikheden Noordwijk en Offen dl I, fol. 75)

Join the discussion 2 Comments

  • Leuk artikel… Ik geloof in hun bestaan! Ben zelf bezig met de oude Soemeriers en die Tammuz/Thames is de jongste zoon van de godheid (lees astronaut/kolonist en Nefilim of Elohim of Anunnaki) Ea, die we ook kennen als Enki en Ptah (ofwel onze oeroude sinterklaas, de schepper en Vader van de mens). We kennen die zoon als Dumuzi. Hij huwde Inanna/Ishtar. Dumuzi werd vermoord. Zijn oudere broer Mardoek (die de zelfde is als Bel en Baal en Ra) verdacht zijn schoonzus Inanna/Ishtar. Zij was het niet. Toen Mardoek en Ishtar (Bastet/Isis) later moesten vluchten, trokken zij naar het Drenths plateau, waar zij een tijdelijke vliegbasis bouwden. Wij kennen hen als Ellert en Brammert (el-erte en Bram-erte, beiden hadden een deel van het driehoekige terrein op het Drenths plateau). El is Ishtar en Bram is Brahma/Brandaris (verwijzing naar vuur van de raketten). Drenthe was van nature een afgesloten gebied; door de zeeinhammen en de moereassen. Je kon het terrein niet zo maar betreden. Deed je dat wel, dan rinkelden er belletjes in de grot van Ellert en Brammert, want die hadden draadjes over de heide gespannen. Ze wisten precies waar de indringer zich bevond. Het was natuurlijk een geavanceerd verkliksysteem dat op beeldschermen aangaf waar en in welke zone de indringer zich bevond. Er is een gelijksoortig verhaal; dat van Gilgamesh. Die gaat met zijn vriend Enkidoe naar de Libanon (ligt een raketbasis – de Baalbek in de Beka-vallei). Ze worden tegen gehouden door het monster Humbawa. Ze schakelen het monster uit en betreden het gebied. De antieke, mythologische en bijbelse goden zijn dus wezens van een andere planeet uit ons eigen stelsel (draaien om een rode dwergster, ook wel de Schwarze Sonne/SS of Black Star genoemd en bij ons bekend als Ra, Gud en Anu). Ze kwamen naar hier om er ertsen en mineralen te delven. Het zijn zeer waarschijnlijk amfibische reptielen. Toen het werk hier te zwaar werd, schiepen ze de mens naar hun beeld en gelijkenis. Om voor hen te werken. Volgens de Hopi komen in de eindtijd de ‘miermensen’ naar boven. Dat zijn waarschijnlijk figuren te vergelijken met de kobolters uit de mijnen/sprookjes (Pumuckl in Beieren en de Pukku en de Mukki uit de oude Soemerische verhalen… over mijnbouw), die we ook kunnen zien als de Grey’s uit de UFO-verhalen. Dat wilde ik delen…

  • Jan Koers says:

    In Suriname kent men een stelende dwerg, de bakroe. Zo werd in de Chinese winkel snachts geld gestolen. De kassa was dicht en stond smorgens open en was leeg. Door een spleet werd later gezien dat het een dwerg was, die van achteren hard als hout was als men hem een schop gaf.
    In Indonesie kent men de tuyul, een dwerg die helpt bij zwarte magie.

Leave a Reply