De verhalen over heksen – zoals we ze vinden in de heksenprocessen en de sagen – zijn voor de moderne mens onverteerbaar. Vliegen op een bezemsteel door de lucht, zich kunnen veranderen in een kat, het stelen van boter en melk op magische wijze, het is stuk voor stuk onmogelijk! Toch zijn er vrouwen voor op de brandstapel gebracht en werd er – tot zeker in het midden van de twintigste eeuw – onder het gewone volk sterk in geloofd. Waren al deze mensen dan zo achterlijk of kinds dat ze geloofden in het fysiek onmogelijke? Ik denk van niet. De verhalen moeten gelezen worden vanuit een andere meer magische wereldbeschouwing.
De verhalen over heksen zouden al een stuk beter te begrijpen zijn als je heksen ziet als (vnl.) vrouwen die de kunst van de extase beheersen. Ik bedoel hiermee de vaardigheid om uit het lichaam te kunnen treden. Het lichaam blijft ‘slapende’ achter, terwijl de geest (of anders gezegd de ‘dubbel’) op reis gaat. Vele Nederlandse sagen laten zien dat dit mogelijk de juiste manier is om hekserij te interpreteren. Ik noem hieronder enkele voorbeelden.
De heks en uittreding
Een meisje uit Hoorn brengt haar lief eten. Zij komt en verdwijnt echter zeer plotseling. Dit vertrouwt hij niet en hij wordt er ziek van. Op een keer ziet hij in het donker een witte gedaante staan: Het was zijn meisje, maar ze bewoog niet en gaf geen antwoord, zelfs niet toen hij haar sloeg. Opnieuw werd hij ziek. Toen bekende ze dat als zij sliep, haar geest haar lichaam verliet en rond dwaalde. Zij beloofde wel dat zij hem geen kwaad zou doen (dus anderen wel!) maar hij wou geen kol trouwen en verbrak de verkering.
In Friesland wordt verteld dat een heks zo koud als een steen in bed ligt, terwijl haar ziel op reis is. Verder heeft zij geen schaduw.
Op toondag in Goes had een jongen een mooi meisje uitgezocht. Ze gingen in de keet bij elkaar zitten, maar al snel kreeg ze een soort van flauwte. Daarna kwam er een lichtje uit haar mond, terwijl ze zelf bewusteloos in haar stoel hing. Hij raakte haar niet aan en zag na verloop van tijd een lichtje over de vloer trippelen en bij haar op klimmen tot het in haar mond verdween, zo kwam ze weer tot zichzelf. Zijn kameraden wisten hem te vertellen dat zij een toverheks moest zijn wier geest in diergedaante er op uitging om kwaad te brouwen. Natuurlijk maakte hij het uit.
Op de boerderij ‘De palmboom’ is de vrouw des huizes een tovenares. Zij steelt de boter van de buren met haar kunst. Op een dag ziet de meid haar slapen op een stoel. Ze leek meer op een lijk dan op een levend mens. De meid denkt: ze heeft het koud en wil haar toedekken met een schort. Haar geest is echter uit haar lichaam getreden. Haar man ziet het en rukt snel de schort uit haar handen want als het lichaam zou worden aangeraakt kan de geest niet meer terug in het lichaam treden en zou ze plotseling dood zijn.
Een jongen ziet zijn meisje in slaap vallen, op het moment van kattengejammer buiten ziet hij dat er ‘iets’ vanuit het meisje naar buiten vliegt.. Een uurtje later vliegt er weer iets naar binnen en lost zich op in het meisje. Zij verteld dat zij droomde dat zij naar het kerkhof was geweest om te dansen als zwarte kat, samen met vijftig andere katten. Zij moest wel – zonder het zelf te weten – een heks zijn. Datgene wat hij had gezien was ongetwijfeld haar geest! Hij besluit haar te helpen. En de volgende keer dat zij uit haar lichaam treed gaat hij naar het kerkhof. Hij pakt de enige bonte kat tussen de zwarte katten op en vlucht ermee. De kat zegt: ‘dankjewel liefste’ en vanaf dat moment heeft ze nooit meer dergelijke dromen gehad.
De meid op een boerderij werkt altijd iets harder en beter dan de rest. De boer vertrouwt het niet en laat zijn dochter bij haar slapen. Zij ziet hoe de meid om elf uur opstond en toch op hetzelfde moment in bed bleef liggen! Toen de dochter haar probeerde te wekken, bleef ze heel stil liggen. Om vier uur ’s morgens kwam de meid terug en de gedaante in het bed verdween. Direct daarop werd de meid wakker. De volgende avond om elf uur mag het dochtertje mee. Ze gaan zitten op de staart van een grote hond en hij gaat er met hun vandoor. Aan de overkant van een water is een gezelschap rijk geklede vrouwen aan het dansen en zingen. Als ze zegt ‘here Jezus’ verdwijnt het hele gezelschap. Ze blijkt in een vreemd land te zijn. De volgende avond mocht ze gelukkig mee terug op de staart van de hond (is dit de duivel?).
Voor de extase is het blijkbaar nodig dat de vrouw gaat slapen of in een staat van versuffing of katalepsie komt. Dan verlaat ‘iets’ het lichaam van de heks. Het wordt de geest of de ziel van de heks genoemd, maar het wordt ook omschreven als een ‘lichtje’, als ‘iets’ en als een verdubbeling, zoals in de laatste sage. Het lichtje dat de mond verlaat komen we ook tegen in een detail uit het (hiernaast getoonde) schilderij van Frans Francken uit 1607. In een heksenproces uit Asten uit 1595 wordt datgene wat het lichaam verlaat een ‘schijn’ oftewel een geest of verschijning genoemd. Men noemt dit in moderne literatuur ook wel de ‘dubbel’ of het alter ego. Terwijl het stoffelijk omhulsel, het lichaam achterblijft, gaat de geest/dubbel op reis. (1)
De geest of het ‘dubbel’ verlaat het lichaam als klein dier
De geest kan ook het lichaam verlaten in de vorm van een ‘klein’ diertje. In de sagen zijn hiervan vele voorbeelden te vinden:
Een vrijer op Terschelling krijgt van zijn vrienden te horen dat zijn lief een kol is. Hij gaat er die avond laat nog naar toe en ze ligt al te slapen, er is geen beweging in te krijgen. Dan ziet hij een muis recht in d’r mond kruipen. Even later haalt ze diep adem en wordt wakker. Een andere keer slaapt ze op een stoel en een grote vonk uit de vuurpot springt zo in haar mond! Beide keren zucht ze diep en wordt ze direct daarna wakker. Hij weet genoeg het is een kol!
In Kortgene woonde een heks. Als ze kwaad wilde doen dan ging ze achterover in haar stoel liggen en viel in slaap. Vervolgens kwam er een bij uit haar mond gevlogen. Als ze gehekst had kroop de bij er weer in en werd ze weer wakker.
Een vrijer wil blijven tot na twaalf uur. Het meisje wil dat echt niet, maar hij blijft toch en zij valt in zwijm en blijft roerloos liggen. Dan kruipt er een bromvlieg uit haar mond. Hij legt een doekje over haar hoofd. Na verloop van tijd zoemt de bromvlieg weer om haar hoofd en zij lijkt het in haar slaap stikbenauwd te krijgen. Zodra hij het doekje verwijdert, vliegt de vlieg in haar mond. Het meisje zucht diep en komt weer bij. Ook haar moeder lag in onmacht en hij legde een laken over haar hoofd. Als zij daar achter komt is het al na tweeën en de moeder komt niet terug en is dood… De vrijer weet nu genoeg, het meisje is een toverkol en hij verbreekt de verkering.
Een kleine anekdote uit Voorburg verklaart waarom de jongen uit de voorgaande sage een doekje op haar hoofd legde. Daar zegt men: Als je een (oude) vrouw van toverij verdenkt – leg je om twaalf uur een zakdoek of doek over haar hoofd. Zo belet je haar om uit haar lichaam te treden. Of als ze haar lichaam al heeft verlaten krijgt ze het erg benauwd omdat ze niet terug kan. Is ze te lang buiten haar lichaam dan gaat ze dood.
In Schiedam rond het jaar 1660 was er een heks die had een kat. Als de kat er was, was de vrouw nergens te vinden en andersom. Op een keer betrapte haar broer haar erop dat er een muis haar schort omhoog klom en in een van haar neusgaten verdween! Toen werd de vrouw plots wakker.
In een ‘spookhuis’ te Nieuw Namen kwamen elke nacht de heksen in de vorm van muizen bijeen om sabbat te vieren. Terwijl zo’n heks rustig sliep, verliet haar ziel, in muizengedaante het lichaam.
Moeder Cie was een beruchte heks uit Meerwijk. Toen ze lag te slapen, zag iemand hoe er een spin uit haar mond kroop en haastig wegliep. Het was duidelijk dat ze weer uit heksen ging!
Zo kan de ziel van de heks haar lichaam verlaten in de vorm van diverse dieren. Als bij en als bromvlieg, als muis en zelfs als spin! Je kunt je afvragen wat de relatie van de heks is met het dier. Leent ze even het lichaam van een bestaand dier dat daarna zijn eigen weg weer gaat, of neemt haar ziel/geest de vorm aan van zo’n dier? Het in en uit de mond gaan van het dier, duid op het tweede. Het is de vraag in hoeverre zo’n dier werkelijk materieel is of meer een geestvorm. (2)
De heks als kat of haas
Het meest berucht heksendier is natuurlijk de – zwarte – kat! Mogelijk vanwege haar grootte komt dit beest nooit uit haar mond. Vaak lijkt er een metamorfose plaats te vinden, (te vergelijken met die van een man in een weerwolf) echter ook hier kan het zijn dat de vrouw in een soort van katalepsie in haar bed blijft liggen. In de vorm van een kat probeert de heks aan geheime informatie te komen, of mens of vee ziek te maken. Soms zit ze in die vorm op een klein kind in de wieg om het zo ziek te maken. Katten kunnen het ook nachtelijke wandelaars lastig maken, door ze voor de voeten te lopen en te proberen ze in de sloot te duwen.
Verder zijn er de kattendansen. Hele groepen heksen komen in de vorm van katten samen om te dansen en te feesten. In al die gevallen komt er in de sagen vaak een eind aan het gefeest of getover doordat een dappere jongen of boer de beesten verwond met behulp van zijn mes of met kokend water. De volgende dag blijken de vermeende heksen verwondingen te hebben op precies dezelfde plek als waar de katten verwond werden!
De heks kan zich ook in een aantal andere dieren veranderen: Soms is ze een hond, of een pad, maar het – op de kat na – meest voorkomende heksendier is de haas. Een jager die op zo’n heksenhaas probeerde te schieten miste telkens. Na vele pogingen begon hij te vermoeden dat het om een spookhaas of een heks ging. Hij gebruikte een stuk zilver en eindelijk schoot hij raak! Maar daarmee had hij ook de fysieke heks getroffen en ze overleed aan haar wonden..
De heks kan zelfs in onbezielde objecten zitten! De beruchte ‘toverkol’ Grietje Holleman uit Broek in Waterland had haar verblijf genomen in een kaars. Iemand gaf met een mes een snee in de kaars en de volgende ochtend had Grietje een snee over haar neus! Zo wisten ze zeker dat zij ‘kollen’ kon.
De geest van de heks kon ook in de karnton zitten om daar de boter te doen betoveren. Zij stal dan de boter en zorgde ervoor dat de melk in de ton niet ging boteren. Een probaat middel is dan om er met een gloeiende sikkel in te steken of er een gloeiend hoefijzer in te doen. De heks zal dan de volgende dag gemerkt zijn door brand- of steekwonden. (3)
Vooral het gegeven dat de verwondingen – die het dier of het object zijn toegebracht – terug te vinden zijn bij de heks, maakt het duidelijk dat ‘iets’ van de heks is overgegaan in het dier of zelfs het object! Dit ‘iets’ moet toch meer zijn dan slechts de geest, want ook het lichaam van de heks raakt verwond.
De heksenvlucht
Het meest beroemde voorbeeld van de extase en zielenvlucht van de heks is natuurlijk de heks die op de bezemsteel naar de heksensabbat vliegt. Vaak gaat dit gepaard met het insmeren met zalf en het gaan door de schoorsteen om er aan de andere kant uit te komen en dan door de nachtlucht te vliegen. Dit is goed uit te leggen als een uittreding, zeker als de zalf bereid is met hallucinogene middelen. Dit laatste vinden we echter niet terug in de sagen. Bij het beeld van de vliegende heks stapelen de onmogelijkheden zich op als het een fysieke vlucht betrof. Om dan maar te zeggen dat al die keren dat mensen ervan getuigen dit te hebben gezien of mee te hebben gemaakt dom en achterlijk zijn vind ik gemakzuchtig. Dat de nachtvlucht in de geest plaatsvond is een veel aantrekkelijker alternatief!
Dit vliegen en varen gebeurt in de sagen verbazingwekkend vaak met behulp van andere voorwerpen: Eierschalen, zeven, mosselschelpen en boternappen om eens wat te noemen. Dit draagt bij aan de bewijsvorming dat deze verhalen nooit de bedoeling kunnen hebben om iets te beschrijven dat plaats heeft gevonden in de fysieke wereld. De genoemde voorwerpen zijn eerder te zien als benamingen voor het astrale lichaam waarmee de heks naar de geestenwereld kan reizen.
Varen in eierschalen en mosselschelpen
Over varen in eierschalen wordt al geschreven in de 17e eeuw. In een schrijfsel uit 1657 staat: ‘Velen geloofden dat heksen met een eierschaal, mossel- of oesterschelp met behulp van een fijne naald tussen Calais en Dover naar Engeland voeren.’ Dit geloof bestond in de Groninger Ommelanden in de negentiende eeuw nog steeds. Eierschalen moesten altijd gebroken worden, anders konden heksen ze gebruiken om er mee naar Engeland te varen.
In Vlaanderen werd dit ook verteld: Ooit kwam er een vrouw, die een boze heks was, in een eierschaal overzee aangevaren. Ongelukkigerwijs verpletterde de volksmenigte de schaal, zodat het wijf niet meer weg kon. Zo is het kwaad in ons land gekomen. Men wachtte zich dus wel eierschalen weg te gooien; men moet ze verbranden.
Ook in Friesland konden de Friese heksen, de ‘tsjoensters’ in eierdoppen varen. Ze zeilden ermee helemaal naar Oost-Indië! Als je bang bent voor heksen moet je die doppen in het water gooien, dan kunnen zij die dop als schip gebruiken. Als je dat niet wilt, moet je ze juist kapot maken. Andere Friese heksen uit Molkwerum kwamen ‘s avonds laat bijeen en staken dan in melkbakken over zee naar Spanje om feest te vieren. Ze gebruikten als vaarboom een stopnaald.
Johannes Wier heeft het in zijn boek ‘Praestiigis Daemonum’ uit de zestiende eeuw over een heks die vaart in een mosselschelp: Er was in Schiedam een vrouw die als heks werd verbrand omdat de schippers stenen in plaats van vissen in hun netten vingen. In haar bekentenis vertelde zij dat ze door een barst in het venster was gevlogen en vervolgens in een mosselschelp naar hen toe gevaren om door haar toverij de haring te verdrijven. (4)
Vliegen in een zeef
Over het gebruik van de zeef om mee te vliegen wordt meer verteld in een Gelderse sage: Op de Kamp, een weide onder Well (Gelderland), werden de paarden ‘s nachts tussen twaalf en een zo afgereden, dat hun het schuim om de muil stond. Gedurende dat hele uur klonk over de weide alleen maar paardengetrappel. Een boerenknecht wilde er meer van weten. Hij verborg zich op zekere nacht in de weide. Zodra het twaalf uur sloeg, streek er uit de lucht een zeef met een heks erop in het gras neer. Dadelijk sprong het wijf op een van de paarden en begon te rijden. Onderwijl sloop de knecht stilletjes naderbij en nam de zeef weg. Toen het op een uur aanging hield de heks op met rijden. Maar nu miste zij haar zeef. Al snel ontdekte zij de knecht en zij smeekt hem haar de zeef toch terug te geven. Hij laat zich overhalen op voorwaarde dat zij het nooit meer zou wagen de dieren van zijn baas af te jakkeren.
In een andere sage uit dezelfde buurt (tussen Putten en Nijkerk) wordt hetzelfde verhaal verteld over twee prachtig zingende vrouwen. Zij smeken de boer hem hun zeven terug te geven omdat ze anders bont en blauw geknepen zullen worden. Ook in Terschelling wordt hetzelfde verteld maar daar komt de mooi zingende vrouw aanvaren met een ‘botermond’; een houten bak om boter in te kneden. In Culemborg worden dit soort vrouwen ziftrijdsters genoemd. Ze rijden in zeven door de lucht en roeien dan met zwavelstokken. Sommige heksen rijden echter liever op een zeug.
In Weert ligt de Galgenberg; een terrein waar vroeger de ter dood veroordeelden werden opgehangen. Daar vierden de heksen in kattengedaante hun sabbat. Zij kwamen uit alle plaatsen in de omtrek en vlogen naar deze vergaderplaats, niet op bezems maar in ziften (zeven). Op een keer gebeurde het dat er een man voorbij die kattendans kwam en hij zag in de berm van de weg een paar zeven liggen. Toen hij er stilletjes een wegnam, zag hij hoe de katten zich elk op een zeef zetten en weer in mensengedaanten veranderden. Een kat bleef alleen achter en liep radeloos rond op zoek naar haar zeef die de voerman had verstopt. Ondertussen riep een der heksen, die de aanvoerster was, zonder op die ene te wachten: ‘Over heg en struik, naar Keulen in de wijnkelder en weer terug.’ Plotseling waren de heksen door de lucht verdwenen. Inmiddels had de achtergebleven kat de man gezien en smeekte hem haar de zeef terug te geven. Maar die dacht er niet aan haar d’r zin te geven, want hij wilde zelf naar Keulen gaan. Hij ging in de zeef zitten, maar door het mauwen van de achtergebleven kat was hij de spreuk vergeten en riep: ‘door heg en struik naar Keulen in de wijnkelder’, en vergat ook de laatste zin, zodat hij niet terug kon. Nu ging hij ontzettend snel door heg en struik, zodat hij gehavend in de kelder neerviel. Daar vonden de knechten hem de volgende morgen en hij kreeg een zware straf voor het stelen van de wijn, waarvan hij geen druppel had gedronken.
Het kunnen varen met eierschalen, mosselschelpen en zeven wordt ook verteld van alven en maren. Dit laat zien dat de heks sterk verwant is aan deze geestwezens. Het grote verschil is echter dat zij ook nog een fysiek lichaam heeft! Ook het voorwerp zelf kan geassocieerd worden met de geestelijke toestand. De doorlaatbaarheid van de zeef als gatenpan is te vergelijken met de doorlaatbaarheid van het energetische systeem van de mens waar ook altijd gaten in zitten. Het gebroken ei of de open gemaakte mossel kan je ook zien als symbolen voor het astrale of energetische lichaam van de heks. Zij maakt bewust gebruik hiervan door het open te breken en het los te pellen van het fysieke lijf. (5)
Varen met een bosje stro
In nog weer andere sagen wordt er gevlogen of gevaren op een wiel of rad, in een grote houten nap of in een notendop (die zodra die in het water kwam veranderde in een compleet schip). Soms is er niet meer nodig dan een bosje stro: In een proces uit 1565 te Veere bekend Digna Robberts dat ze van de duivel had geleerd om heksenzalf te maken. Als ze zich er mee in smeerde dan kon ze op een strowis in de zee ronddrijven en schepen doen vergaan. Het Friese dorpje Strobos zou zijn naam hebben gekregen omdat er een ‘tsjoenster’ (heks) woonde, die er op een bosje stro de zee op vaarde om daar de schepen te doen vergaan. Om deze reden haalden sluiswachters dit soort bosjes stro uit het water. Er zou zomaar eens een heks in verscholen kunnen zitten..
Ook komt het voor dat de heks helemaal niets nodig heeft om te kunnen vliegen: Op de plaats Pieter Heidensvaart vertoonden zich ‘s nachts vliegende heksen. Zij zien er uit als mooie boerenmeisjes en vlogen urenlang over land en zand. Een keer moest een boer over de rivier en riep om de veerman. Plots zag hij een vrouw aan de overkant staan, die zei ‘Ripp’! Direct stond ze naast hem! Ze zei opnieuw ‘Ripp’ en stond weer aan de andere oever. De boer wou dat wel eens proberen en zei ook van Ripp. Pijlsnel vloog hij over het water! Hij werd enthousiast en zei opnieuw Ripp. Dan vliegt hij over bos en wei.. Maar toen hij het nog een derde keer zei vloog hij te snel en viel keihard op de grond. De heks lachte hem uit.. (6)
Naar Keulen in de wijnkelder
De meest genoemde plaatsen – in de Nederlandse sagen – waar de heksen naar toe reizen om hun bijeenkomsten te houden zijn Spanje, Engeland en Keulen in de wijnkelder. Deze plaatsen zijn te zien als symbolische benamingen voor de ‘Andere wereld’ of de geestenwereld.
Engeland als land over de zee waar de heksen naar toe gaan (maar ook de witte zwanen uit het kinderliedje..) wordt wellicht genoemd vanwege de woordspeling met het land der engelen. Spanje werd tot ver in de negentiende eeuw door het volk gezien als een exotisch oord, waar het altijd lente was en de sinaasappelen altijd rijp in de bomen hingen. Ook Sinterklaas komt niet voor niets uit dit paradijselijke gebied.
Dat heksen naar Keulen in de wijnkelder gaan wordt al genoemd door de heks Heyl Geenen in de beruchte procesreeks van Mierlo en Lierop in 1595. Wijnkelders worden ook genoemd in de 16e eeuwse heksenprocessen van de ‘benandanti’ uit Italië. Symbolisch is de kelder te zien als het buik-bekkengebied waar volgens vele esoterische stromingen de levensenergie zich bevindt. Als heksen zich tegoed doen aan de wijn is dit te lezen als een vampiriseren op levensenergie. Tegelijk is de kelder te associëren met de onderwereld, een voor de hand liggende plaats om heksen te verwachten. (7)
Conclusie
Het is duidelijk uit de hierboven opgesomde sagen dat er tot in de negentiende eeuw nog een levende herinnering was aan de mogelijkheid om uit het lichaam te treden en in de geest te reizen. Dit werd echter wel als een duistere en verboden activiteit gezien. De ervaring van extase werd in de christelijke tijd verboden, doodgezwegen en ontkend. Het is daarom best opmerkelijk dat we er nog restanten van aantreffen in de sagen. Wellicht juist omdat dergelijke verhalen door de elite niet meer serieus werden genomen!
Ondanks de gevaren die ermee gepaard gaan is het altijd zeer verleidelijk geweest om uit het lichaam te treden. Extase wordt niet voor niets in verband gebracht met verrukking, uit het dak gaan en geestvervoering! Het kan een zeer intense, levensveranderende ervaring zijn. Met het stelselmatig onderdrukken en zelfs uitroeien van de specialisten in extase [de tovenaars en heksen] verdween ontzettend veel kennis en ervaring over bewustzijnsverschuiving en het hanteren van energie uit de Westerse cultuur. Toch bleef de herinnering aan de mogelijkheid van uittreding levend. Waarschijnlijk werd het zelfs her en der in het geniep nog toegepast. Echter door de invloed van de kerk kon dit alleen maar naar buiten treden overgoten met een satanistisch sausje. De heks moest een dienaar van de duivel zijn en haar toverkunsten konden alleen maar gebruikt worden ten kwade. Vliegen was dus des duivels. Als we dit christelijke vernis van de gebeurtenis afkrabben, dan blijft er een authentieke trance-ervaring over. Zo’n ervaring kon alleen maar in symbolische termen worden omschreven: ze vlogen in eierschalen, voeren in zeven en vlogen als een bromvlieg uit de mond van de slapende heks.. De ervaring zal er niet minder intens om zijn geweest!
Abe van der Veen
Dit artikel is onderdeel van het boek ‘Witte wieven, weerwolven en waternekkers’. Dit boek is hier te bestellen.
Noten:
1) Sinninghe, J.R.W. – Hollandsch sagenboek 81
Dykstra, W. – Uit Friesland’s volksleven II 156
Sinninghe – Zeeuwsch sagenboek 118 en 103
Janssen, B. – Het dansmeisje en de lindepater 16
Sinninghe – Oude volksvertellingen 151
Ed. Blécourt, W. de – Volksverhalen uit NoordBrabant 182
2) Molen, van der S.J. – Frysk sêgeboek 149
Sinninghe – Zeeuwsch sagenboek 97, 117 en 119
Sinninghe – Hollandsch sagenboek 81-82
Sinnnighe – Noord-Brabants sagenboek 106
3) Sinninghe – Hollandsch sagenboek 90 en 93
Sinninghe – Overijssels sagenboek 91, 92, 95 en 97
Zo wordt uittreding en metamorfose klaarblijkelijk gebruikt om te stelen en ziek te maken. Ook wordt het gebruikt om slecht weer te maken en zo schepen te doen zinken. Hoe werkt dit? Iets van de essentie, de boze geest van de heks zit in het betoverde goed, het betoverde kussen, het haar van het vee, de betoverde boter etc. Dit is te zien in het telkens weer genoemde procedé om een tovenares te herkennen door in een potdichte kamer een ketel op het vuur te doen met daarin het betoverde spul of anders door het in het vuur te verbranden. De heks wordt daarmee gedwongen om zich kenbaar te maken. Zij voelt door dit procedé een heftige, brandende pijn en moet daarom wel naar de plaats waar de antitoverij plaatsvindt.
4) Teenstra, M.D. – Nederlandse volksverhalen 61 (Uit Heemskerk Batavia Arcadia 1657)
Ter Laan, K. – Nederlandse volksoverleveringen II p. 76 en 78
Wolff – Niederländische Sagen
Cock, Alfons de – Vlaamse sagen uit de volksmond – p. 15
Molen, van der S.J. – Frysk sêgeboek 153, 157
Dykstra, W. – Uit Frieslands volksleven II 156
Sinninghe – Hollandsch sagenboek 102
Van den Bergh – Proeve van een kritisch woordenboek der Nederlandse mythologie 288
5) Sinninghe – Gelders sagenboek 76
Sinninghe – Verhalen uit het land der bokkenrijders en der teuten p.58
De beroemdste heksen met zeven zijn de drie ‘weird women’ uit Shakespeare’s Macbeth. Zij zeggen: ‘But in a sieve I’ll thither sail, And like a rat without a tail, I’ll do, I’ll do and I’ll do.’ Dit heeft hij waarschijnlijk ontleend aan het beruchte Schotse heksenproces uit 1590 van de heksen van North Berwick – waaronder Agnes Sampson – die in zeven en vergieten de zee opvoeren om storm te maken om zo de Schotse koning Jacobus I en zijn schip te doen vergaan.
Het lijkt erop dat heksen vaak hun identiteit ontlenen aan hun vaardigheid om te kunnen vliegen: Heks komt van hegge- of hekkenrijdster, andere benamingen voor heks zijn zift(zeef)rijdster, bezemrijdster en kolrijdster. (Kol is het woord voor een langwerpig houten voorwerp.) Andere woorden voor heks duiden vooral hun magische vaardigheden aan: toverse, toverpot, tsjoenster, waarsegger, wichelaerster.
6) Sinninghe – Zeeuwsch sagenboek 133
Molen, van der S.J. – Frysk Segeboek 140
Sinninghe – Oude volksvertellingen 160
7) Otten, Johan – Duivelskwartier 171
Ginzburg, Carlo – De benandanti
Keulen kan zijn mare als heksenoord hebben gekregen doordat juist hier de relieken van de drie ‘magi’ (dus magiërs) uit het Oosten hier te vinden waren en omdat het gebeente van de heilige Ursula en haar elfduizend gezellinnen hier te zien was. Beide groepen heiligen hebben een waas van magie en heidendom om zich hangen.
Wij hebben een boerderij bij het Bargerveen. Ik ben nieuwsgierig naar verhalen, mythen en legenden over veen, zuivel en Magisch Drenthe!. Vooral het verband heksen en het gebruik van zuivel zoals ik hier al wat van las…
misschien kan ik dit bedrijfsmatig gebruiken…
Je kan het een en ander hierover vinden in het Drents sagenboek van Sinninghe https://www.boekwinkeltjes.nl/b/104467254/Drentsch_Sagenboek/