In een aantal boeken wordt beweerd dat de (tuin)kabouter een verre nazaat is van de groot geschapen god Priapus. Dit is de Romeinse god van de tuinen, bijenkorven en wijngaarden. Hij beschermde vooral de moestuinen van de kleine lieden – soms letterlijk door als vogelverschrikker te fungeren – en zorgde zo voor een goede oogst. Priapus heeft inderdaad een aantal opmerkelijke overeenkomsten met de kabouter: hij heeft de kenmerkende rode Frygische muts die de kabouters ook vaak dragen, hij wordt soms klein en zelfs dwergachtig genoemd en hij is vaak dik en lelijk. Ook stonden zijn beeldjes, net als die van de tuinkabouter, in de tuin. Het grote verschil met de kabouter is ook duidelijk: zijn gigantische fallus. (1)
De kabouters in de folklore lijken onschuldige, zelfs seksloze wezens te zijn. Toch kan de schijn bedriegen: zo vindt je nogal eens schattige ezeltjes staan naast de tuinkabouter. Priapus had ook wat met ezels maar dan anders: ter zijner ere werden ezels geslacht. Dit begon nadat Priapus een wedstrijd had gewonnen met een ezel over de vraag wiens lid het grootste was. In een ander verhaal begon deze traditie uit wraak, omdat een ezel door enthousiast te balken de slapende maagd Lotis (of Vesta) had wakker gemaakt. Het plan van Priapus om haar in haar slaap aan te randen werd zo verijdeld.
En dan die rode muts! De muts van de (tuin)kabouters is meestal een Frygische muts. Deze muts zie je – behalve bij Priapus – ook bij de Frygische aanbidder van Pan, koning Midas. Deze zou die muts gedragen hebben om zijn ezelsoren te verbergen. De ezel is echter minstens zo bekend om zijn grote fallus. Dit zou best vergezocht zijn, ware het niet dat er een Gallo-Romeins beeldje van Priapus is gevonden uit de eerste eeuw n.o.j. dat uit twee delen bestaat. De bovenkant is een gebaarde en gemutste man, maar als die kant op wordt getild blijkt er een fallusmannetje onder te zitten! Dit alles heeft er toe geleid dat sommige auteurs beweren dat de rood geverfde fallus van Priapus overgegaan is in de rode muts van de kabouter.
Goden van het huis
Het zojuist genoemde fallische beeldje hoeft niet per se Priapus voor te stellen, het kan ook één van de ‘Genii Cucullati’ zijn. Dit zijn beeltenissen van dwergachtige mannen – meestal drie – met een mantel om en een kap op. Zij werden in de laat-Romeinse tijd in Gallië en Brittannië gevonden. Ze lijken door hun afmetingen en hun conische kap of Frygische muts sterk op kabouters. Zij werden soms – in ieder geval in dit voorbeeld – als fallisch afgebeeld. De Genii Cucullati werden ook afgebeeld samen met een godin genaamd Cuda, die dezelfde zou zijn als Cofa en Goda. (Goda kennen wij het best als de naakt paardrijdende Lady Godiva van Coventry.) Cofa betekent het binnenste deel van het huis en het Angelsaksische woord voor huisgoden is ‘Cofgodu’. Dit zou kunnen betekenen dat de Genii Cucullati goden of geesten van het huis waren. Ook kabouters kan je zien als beschermende geesten van het huis. De afbeelding met Cuda/ Cofa is opmerkelijk. Meestal worden de Genii Cucullatii afgebeeld met eieren, maar in dit voorbeeld krijgen ze van de godin een fallisch uitziend object aangeboden. (2)
Laren en Penaten
Terwijl de kabouter als tuingeest en beschermer goed te vergelijken viel met Priapus, komen we nu met de ‘genii Cuculati’ en de ‘cofgodu’ de voorlopers van de huiskabouters tegen. Temeer omdat cofgodu als synoniem werd gebruikt voor de Romeinse Laren en Penaten. Laren zijn – kort door de bocht – de beschermende geesten van het huis en/of de voorouders. Penaten zijn de beschermers van de voorraad. De kleine beeldjes van de Laren en Penaten werden naast elkaar in elke Romeinse ‘domus’ vereerd en daarom ook regelmatig met elkaar geïdentificeerd. Beiden werden sterk geassocieerd met de haard. De beeldjes werden in de ‘cofa’ – of in het Latijn – de ‘penetralis’ bewaard. De Penaten worden ook wel ‘penetralia’ genoemd. De voorraadkast stond bij de Romeinen in het binnenste deel van het huis, de zogenoemde ‘penus’. Hier was ook het kastje waar de beeldjes van de Laren en penaten stonden; het Lararium. Deze was meestal dicht bij de haard te vinden. Daarin klopt de beeldspraak goed, want de haard is het hart van het huis en tegelijkertijd via het rookgat in het dak een toegang naar de andere wereld en zo te vergelijken met de vulva. Een voor de hand liggende plaats voor fallische beeldjes. (3)
Vergelijking met de kabouters
Ook op andere gebieden hebben de Laren en Penaten veel gemeen met de huiskabouters. Net als met de kabouters werd er een klein offer aan ze gebracht in de vorm van bijvoorbeeld wat brood en melk dat de haard in werd geschoven. Als ze met respect werden behandeld zouden ze het huis zegen en welvaart brengen. Huiskabouters deden dat letterlijk door allerhande kleine klusjes voor de familie op te knappen in de nacht, maar ze brachten ook figuurlijk zegen aan het huis. Als de kabouter vertrok verdween meestal ook het geluk in het huis. Als de familie zelf vertrekt uit het huis blijven de Laren zitten, maar de Penaten – die verbonden zijn aan de familie – verhuizen mee. Hierin lijken ze ook op kabouters. In verschillende sagen wordt verteld van kabouters die dusdanig eng of lastig zijn, dat de familie besluit om te verhuizen. Echter als alles op de wagen is gestapeld blijkt bovenop het huisraad de huiskabouter te zitten die gewoon mee gaat met de verhuizing! Meestal besluit men dan om te blijven en de huisgeest dan maar te gedogen. (4)
(beeldje van een Lar, Spanje eerste eeuw n.o.j.)
De sierlijke afbeeldingen van de Laren lijken niet echt op kabouters. Maar met de Lar Familiaris van de tempel van Vesta in Rome behouden we wel de fallische connotatie. Vesta, de godin van de haard bewaarde in het heiligste der heiligen van de tempel (de penus) een aantal heilige voorwerpen. Ten eerste het Palladium – dat beschreven wordt als een fallisch object of anders een object dat de coïtus voorstelt -, vervolgens de Penaten die Aeneas uit Troje had meegebracht en ten laatste de ‘fascinus populi Romani’. Dit was een beeltenis van de Lar Familiaris van het Romeinse volk in de vorm van een fallus. Die fallus werd bij rondritten van triomferende generaals uit het heiligdom gehaald om onder het rijtuig van de generaal te plaatsen als bescherming tegen het boze oog.
Verder komt deze ‘fascinus’ voor in een verhaal over de conceptie van de zesde koning van Rome, Servius Tullius. Zijn moeder was een Vestaalse maagd. Toen zij het eeuwige vuur van de heilige haard had besprenkeld met een offer voor de Lar Familiaris rees er een fallus op uit de haard die haar penetreerde. Hierdoor werd zij zwanger. De fallus is hier naar alle waarschijnlijkheid een verschijningsvorm van de Lar Familiaris. Ook van Romulus, de stichter van Rome, wordt gezegd dat zijn moeder door een uit de haard op rijzende fallus werd bezwangerd. (5)
Etymologie van de kabouter
Het Nederlandse woord kabouter is al bekend uit de zestiende eeuw en als ‘cobbauter’ zelfs al uit de dertiende eeuw. Hij wordt daar een kwade geest genoemd. Het eerste lid zou komen van cove (denk aan de cofgodu) of kuba wat huis of stal betekent, met name het binnenste gedeelte. Het tweede lid –bouter zou van ‘old’ komen wat beschermen of besturen betekent. Dit is beter te plaatsen als je het woord kabouter naast het Duitse kobold zet. Outer – oud wordt dan old. Het tweede lid kan ook geest of demon betekenen. Zo krijg je uit de etymologie het beeld van een beschermende huis- of stalgeest. (6)
Het woord kobold/kabouter zou zelfs van het nog oudere ‘kobalos’ af kunnen stammen. De ‘kobaloi’ waren plaaggeesten uit de Griekse oudheid in de vorm van fallische dwergen met conische hoeden op. Kobalos betekent schurk of schavuit. Deze geest wordt wel vergeleken met geesten als de ‘kerkopen’ en de ‘kabeiroi’. In de bronnen worden al deze wezens als fallisch aangeduid. Helaas zijn er weinig gegevens of afbeeldingen van deze geesten. Het blijft zo bij een tantaliserende glimp van de aller-vroegste kabouter. De ‘kobalos’ heeft zijn naam mogelijk gegeven aan verschillende huisgeesten door Europa heen zoals de Franse gobelin, de Duitse kobold, de Engelse (hob)goblin en de Nederlandse kabouter. (7)
Conclusie
Al sinds de oudheid weten we ons huis en haard beschermd door een huisgeest of god. Over de eeuwen heen is dit wezen telkens van naam veranderd, maar zijn functie bleef dezelfde: bescherming, vrede en vruchtbaarheid brengen aan het huis en de familie. Telkens onder de oppervlakte verborgen werd dit wezen gekoppeld aan de fallus. Nog meer verborgen is het wellicht dat deze fallische huisgeest in of bij de haard hoort. Pas als het ultiem mannelijke bij het vrouwelijke wordt gebracht kan er werkelijk vrede, vruchtbaarheid en voorspoed in het huis zijn!
Zie ook deel twee: http://www.abedeverteller.nl/de-oorsprong-van-de-kabouter-deel-twee/
Abe van der Veen
Noten:
1 Dhaene en vanden Berge – Mannen met baarden p. 26-27 en 38-40
http://www.sacred-texts.com/cla/priap/priapeia.htm
Zelfs de Egyptische god Bes wordt wel als een voorloper van de kabouter gezien. Hij is inderdaad een beschermer van de familie, vruchtbaarheid brengend, ithyfallisch en dwergachtig. Hij zag er zo uit:
2 Symbol and Image in Celtic Religious Art -Miranda Green p. 185
http://weavingandmagic.blogspot.nl/2011/01/lady-godiva-and-her-priest-king.html
3 Conway – demonology and devil lore p.233
http://www.perseus.tufts.edu/hopper/text?doc=Perseus:text:1999.04.0059:entry=penetralis
4 Lankester – Westerse goden en godinnen p. 143
http://en.wikipedia.org/wiki/Lares_Familiares
5 The idea of a town – Rykwert p. 159
http://en.wikipedia.org/wiki/Servius_Tullius#Parentage_and_birth
http://en.wikipedia.org/wiki/Fascinus
6 Kabouter: zou afgeleid zijn van het Germaanse woord *kuƀa-walda ‘huisbewaarder’ of *kuƀa-hulþa ‘het huis welgezinde’ (als Duits Kobold ‘hoogmoedige, goed- of kwaadaardige huisgeest’), dat waarschijnlijk een samenstelling is, waarvan neemt dan als eerste lid aan Middelnederlands cove, Oostmiddelnederlands cave ‘hut, huisje’ (vgl. Duits Koben ‘stal, schuur’, Engels cove, Zweeds kofve ‘vertrek’). Dit woord vergelijkt men met Oudengels cofgodu, cofgodas ‘penates, lares’.
http://www.etymologiebank.nl/trefwoord/kabouter
7 The great Dionisac myth part two – Brown p. 230
http://en.wikipedia.org/wiki/Kobalos
Ook interessant: the loyal worshipers of Priapus would not give up reverance for their favorite god. The expression of this unwavering reverance included the baking of bread in the shape of phalli on every available celebratory occasion, including church holidays. Unable to disuade the people from this rather un-Christain practice, the wise church fathers sanctified the loaves, providing each had three crosses carved into its top. Thus was the supposed beginning of hot crossed buns. Reyes, E.C. – In his name 60
Hmmm… misschien dat tuinkabouters tegenwoordig toch vaak niet een fallus, maar wel een hengel, gieter of kruiwagen vast hebben? 🙂
Uitstekende gedachtegang
Wat mij verbaast, is dat de Romein Catullus blijkbaar Engels sprak.
Zal ik de volgende keer, hem maar onvertaald in het Latijn laten spreken? 😉